Zeg nee tegen mobiel internet
Mobiel internet doet meer kwaad dan goed. Ouders moeten nu eindelijk de handen ineenslaan om het af te wijzen, vindt ds. M. van Reenen.
„Is het nodig om een kind in groep 6 een smartphone te geven? En jongeren in de onderbouw?” zo vraagt W. Büdgen (RD 13-4). Ik wil antwoorden: „Nee.” Laten wij jongeren niet zelf de beschikking geven over een apparaat waarmee zij (vrij of gefilterd) toegang hebben tot internet.
Als ondergrens stel ik 18 jaar voor: geef jongeren onder de 18 niet de beschikking over een smartphone, tablet of laptop met (mogelijke) toegang tot internet. Ik geloof ook dat wij, volwassenen, hen hierin moeten voorgaan (al kunnen werksituaties om een uitzondering vragen) – maar dat is nu niet mijn punt. Het gaat mij nu om de ruimte die wij onze kinderen en jongeren geven. Drie vragen, met antwoord.
De eerste vraag: Moet dit zo radicaal? Ja, want er gebeurt meer kwaad dan goed mee. Ik zeg dus niet dat er geen goede toepassingen zijn, ook voor jongeren van 13 jaar. Echter, de goede dingen zijn onvoldoende noodzakelijk om op te wegen tegen de vele gevaren (zoals tijdsverspilling, slaapproblemen, verminderd contact met grootouders, wetteloosheid). Bovendien is er telkens ook een alternatief: e-mailen en informatie opzoeken kan ook via een pc op een vaste, controleerbare plek in de huiskamer; naar huis bellen vanwege een lekke band kan ook via een mobiele telefoon zonder internetaansluiting; contact met medeleerlingen kan ook mondeling.
Haalbaar
De tweede vraag: Is dit wel haalbaar? Veel ouders vinden het erg moeilijk om hierin een grens te stellen. Een oorzaak is dat ouders te weinig samenwerken. Als nagenoeg de hele klas zo’n apparaat heeft, dan durven zij dat hun kind nauwelijks te onthouden. Maar bedenk dat veel andere ouders precies hetzelfde dachten! Vorm samen een front, maak onderling afspraken. Wanneer een derde van de klasgenoten geen smartphone heeft, hoeft niemand zich buitengesloten te voelen.
Een andere oorzaak is dat ouders vaak het gevoel hebben dit niet tegen te kunnen houden. Maar uiteindelijk hebben ze meer gezag dan ze vaak voelen. Een voorbeeld om dit duidelijk te maken. Op refoscholen lopen meisjes in een rok, maar vaak een erg korte. Kennelijk kúnnen ouders een duidelijke grens trekken („Ik wil niet dat jij een broek draagt”), maar zoeken pubers de grenzen op als ouders een andere grens („Ik wil niet dat jij een onzedelijke rok draagt”) niet zo duidelijk trekken.
Als wij dus maar diep genoeg overtuigd zijn van een bepaalde grens, zijn wij menselijk gesproken al behoorlijk in staat om die grens voor onze kinderen te bepalen. En als wij dan ook nog beseffen, dat wij onze kinderen gekregen hebben van onze Schepper en Verbondsgod, is er dan in afhankelijkheid van Hem hierin geen kracht en wijsheid te verwachten?
Geweten
Als laatste: Is dit het echt waard? Moeten ouders hierover wel de confrontatie aangaan, en moeten we hierin wel zo ver uit de maat lopen ten opzichte van andere Nederlanders? Ik meen stellig van wel. Gods Woord roept op tot radicaliteit: „Leid ons niet in verzoeking”; „Haat ook de rok die van het vlees besmet is”; „Al wat in de wereld is, namelijk de begeerlijkheid des vleses en de begeerlijkheid der ogen en de grootsheid des levens is niet uit den Vader, maar is uit de wereld.”
Het is waar: het mijden van de zonde is ten diepste betekenisloos zonder waarachtige bekering. Maar laten we toch niet denken, dat we dan maar onbekeerd verder moeten zondigen; maar laten we waarachtige én praktische bekering zoeken, ook voor onze jeugd.
We moeten, in de tweede plaats, zuinig zijn op ons geweten. Büdgen zei dat ouders te vaak negatief praten over het mediagedrag van hun kinderen. Hoe komt dat? Onze praktijk heeft ja gezegd, terwijl ons geweten nog steeds nee zegt. Terwijl Paulus zei: „Eenieder zij in zijn gemoed ten volle verzekerd.” Ook hiervoor is genade nodig, maar dat vermindert niet de noodzaak van concrete maatregelen.
Een derde reden waarom het afwijzen van mobiel internet de moeite waard is, is dat de ziel van onze jongeren te kostbaar is om hen los te laten. Ze leven slechts één keer. Het kan toch niet zo zijn, in het licht van onze doopbelofte en van de eeuwigheid, dat wij hen in dat korte poosje vooral overlaten aan de invloed van de wereld? Laten we de kostbare tijd gebruiken om hen (menselijk gesproken) veel te brengen onder de invloed van Gods genade. Dat vraagt van opvoeders kwetsbaarheid (vertel maar hoe vatbaar u bent voor verleiding), radicaliteit (laat maar merken wat u overhebt voor uw principes) en ernst (leef als reiziger op weg naar de eeuwigheid). Laten we oog en tijd hebben voor onze jongeren; niet omdat ze zulke kostbare apparaten hebben, maar omdat ze zo’n kostbare ziel hebben.
De auteur is predikant van de hersteld hervormde gemeenten Andelst-Zetten e.o. en Ederveen.