Humor in de politiek helpt, althans: een beetje
Deze week plaatste Vrij Nederland een interview met GroenLinksleider Van Ojik. Van hem werd, toen hij in 2012 Jolande Sap opvolgde, weinig verwacht. Een tussenpausje, dacht men. Inmiddels is hij een persoon geworden met wie men binnen GL terdege rekening moet houden. Van Ojik in het interview: „Toen ik begon, zei iedereen: waar komen ze nu mee aanzetten? Maar dat hoor ik nooit meer. Toch? Jij wel?”
Niet dat de partij aan het Binnenhof nu een enorme machtsfactor is geworden. Maar de partij is de „Zullen-we-ons-maar-opheffen?”-fase voorbij. En het leiderschap van Van Ojik, die na de turbulente periode-Sap rust in de tent bracht, is onomstreden.
Wat bij dit herstel meehielp, is de relaxtheid, bescheidenheid én ontwapenende humor van de diplomaat Van Ojik.
Tja, humor in de politiek, je hebt er niet snel te veel van. Een kwinkslag vijlt scherpe kantjes van debatten af en doet tijdens moeizame onderhandelingen in achterkamertjes niet zelden het ijs breken. In onze mediacratie lijkt gevoel voor humor bovendien een belangrijk criterium te worden voor het succes van partijleiders. In het theater dat Binnenhof heet, scoor je niet alleen door een heldere betoogtrant of een scherpe debattechniek, maar vooral ook wanneer je de lachers op je hand krijgt. Humor neemt kiezers al snel voor een politicus in.
Deze gedachtegang doortrekkend rijst het vermoeden dat rechtse partijen electoraal wel in het voordeel zullen zijn. Rechts heeft immers in het algemeen meer humor in huis dan links? Zet alleen maar de altijd lachende Rutte tegenover de verbeten, bloedfanatieke Samsom. Humor? Ja, die vond je vroeger bij Wiegel (VVD), maar niet bij Den Uyl (PvdA). De uitlatingen van Van Agt (CDA), dáár kon je tenminste om lachen. Niet om het wat zuurpruimerige gezicht van Brouwer (CPN, GroenLinks).
Geen wonder eigenlijk dat, hoewel rechts en links elkaar in Nederland al decennialang ongeveer in evenwicht houden, rechts vaak ietsjepietsje groter is. Toch?
Hmmm, niet helemaal. En dat niet alleen omdat electorale successen van veel meer factoren afhankelijk zijn dan alleen van humor. De stelling deugt vooral niet omdat zij gebaseerd is op een te gemakkelijk gebruikt cliché: rechtse politici zijn lolbroeken, linkse verzuurd. O ja? Nooit van de gezellige en humoristische Roemer gehoord? Ook oud-GL-leider Halsema was niet gespeend van een gevoel voor humor. De toehoorders van de oud-VVD-leiders Bolkestein en Voorhoeve daarentegen sloegen zichzelf zelden op de dijen van pret.
Daarom: humor is van niemand en van iedereen. Het gevoel ervoor is niet of nauwelijks afhankelijk van iemands levensbeschouwing.
Toch blijft het opmerkelijk dat in de partij met de ernstigste boodschap, de SGP, tot verbazing van oppervlakkige waarnemers soms de grootste humoristen te vinden zijn. Want is er een ernstiger boodschap denkbaar dan dat alle mensen tegenover God en hun medeschepselen zwaar tekortschieten, en dat alleen oprechte bekering individuen én de samenleving als geheel redt van de ondergang? Toch kent de partijgeschiedenis van de SGP diverse leiders die bekendstonden vanwege hun fijnzinnige (Abma) of olijke (Van der Vlies ) humor, een traditie waarin Van der Staaij zich inmiddels moeiteloos heeft gevoegd. In veel grote beleidsdebatten zijn het juist zíjn bijdragen die opvallen, niet alleen door een degelijke inhoud, maar ook door een geestige vorm. Bovendien is zijn gevoel voor humor soms, zeggen insiders, bruikbare smeerolie in de vele intensieve en complexe overleggen die voor het werken met een minderheidscoalitie met maar liefst drie vaste gedoogpartners nu eenmaal nodig zijn.
Opmerkelijk, maar goed beschouwd toch niet vreemd. Ligt het juist niet voor de hand dat een christelijke visie op de werkelijkheid ontspanning (het hangt allemaal niet van ons af) en zelfrelativering (het gaat niet om mij, maar om de boodschap) met zich meebrengt?