Het Evangelie spreekt concreet van het heil van het Koninkrijk: het gaat zowel om de geschonken gerechtigheid als om het oefenen van gerechtigheid. Daar mogen wij niet willekeurig uit kiezen, stelt prof. dr. T. M. Hofman.
Wie in de gelegenheid was iets te volgen van mijn werk als hoogleraar nieuwtestamentische vakken heeft van lieverlee de samenhang in mijn studeren en doceren kunnen ontdekken. Het dubbelwerk Lukas-Handelingen heeft me steeds meer gegrepen, en dan in het bijzonder twee aspecten. Enerzijds de focus op de heilsgeschiedenis en de nadruk op het universele karakter. Anderzijds de aandacht voor arm en rijk, de sociale implicaties van het Evangelie.
Al langer houdt mij de kernvraag bezig: Wat zijn voor Lukas de diepste motieven om deze invalshoeken te kiezen? Welke samenhang laat zich hierbij aanwijzen? Dat bracht me tot het thema voor dit afscheidscollege: ”Een inhoudelijke samenhang bij Lukas: het Evangelie voor de armen en de volken”.
De studie is een zoektocht geworden. In het kader van dit afscheidscollege kan ik daarvan slechts beperkt verslag doen.
Samenhang
Inhoudelijk komen in Lukas 1-4 zowel het universele als het sociaal-maatschappelijke element van het heil aan het licht.
Aanduidingen zoals „de dagen van Herodes, den koning van Judea” (Luk. 1:5a) onderstrepen in Lukas 1 het universele aspect. Bij de aankondiging van de geboorte aan Maria is er expliciet aandacht voor het „Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn” (Luk. 1:33b).
Het sociaal-maatschappelijke aspect klinkt in Lukas 1 eveneens door. In het Magnificat (Luk. 1:46) geeft Maria getuigenis van de wonderlijke omkering die voltrokken wordt. Hoogmoedigen moeten het onderspit delven en machtigen worden van de tronen afgetrokken. Mensen „van lage staat” worden door God verhoogd (Luk. 1:51-52).
In zijn lofzang knoopt Zacharias aan bij de boodschap door „den mond Zijner heilige profeten, die van het begin der wereld geweest zijn...” (Luk. 1:70b). Daarin beluisteren we iets van het universele kader. Vers 74a spreekt van „de verlossing van vijanden”, waarin de sociaal-maatschappelijke impact doorklinkt. Het doorgebroken heil zal gevolgen hebben voor heel de levenswandel (Luk. 1:74b, 75 en 79).
Diverse aanduidingen uit het begin van Lukas 2 wijzen weer op het universele aspect. Het is zeker opvallend dat het heil nu niet langer beperkt blijft tot het volk Israël. De woorden van Simeon (onder andere Luk. 2:31-32) hebben een universeel karakter. De zaligheid (de redding, het heil) is door God bereid „voor het aangezicht van al de volken.” „Een licht tot verlichting der heidenen...” Dat gaat niet zonder slag of stoot, daar komt verzet tegen!
De eerste getuigen zijn de herders (een wonderlijke omkering, ook sociaal-maatschappelijk).
Ook in Lukas 3 herkennen we bij de boodschap van Johannes de Doper de twee aspecten; het universele aspect en het sociaal-maatschappelijke aspect.
De zaligheid (de redding, het heil van God) wordt bij Lukas nauw verbonden met de persoon van Jezus, Zijn komst en dienstwerk (vgl. Hand. 28: 28 en 31). Voor Jezus’ publieke optreden is de presentie van het heil karakteristiek. Bij Lukas klinkt in „alle vlees” een echo van het universalisme. Terecht is erop gewezen dat dit niet betekent dat allen gered zullen worden.
Johannes geeft antwoord op de vraag van de schare: Wat zullen we dan doen? (Luk. 3:10). Zijn antwoord heeft onmiskenbaar sociale aspecten van recht en gerechtigheid doen. Voor ieder is dat normatief. Het valt op dat we dit aspect van het onderwijs van de Doper (Luk. 3:10-14) alleen bij Lukas vinden.
Dit onderwijs is niet burgerlijk, maar we horen hier de echo van de profetische roep om onbaatzuchtige liefde, in lijn met Micha 6:8.
De plaats van Adam in Lukas 3:38 in het geslachtsregister is van belang voor ons thema. Het noemen van Adam hier duidt op Jezus’ verbondenheid met het hele mensengeslacht als hun Vertegenwoordiger. Het universele perspectief past heel goed bij de Lukaanse nadruk op redding voor allen (Hand. 10:34-43). In onderscheid van Mattheüs, die bij zijn genealogie uitgaat van Abraham, heeft Lukas hier een punt dat hellenistische lezers zal aanspreken. Jezus wordt geïdentificeerd met het gehele menselijke geslacht en zo valt er licht op Gods ontwerp, Gods plan in het bewerken van redding, heil.
De opbouw van Lukas 1-4 is door de auteur zorgvuldig gekozen. Naast de beide elementen is er als patroon (steeds) sprake van ongeloof, of van verzet tegen het heil.
De Profeet in het centrum
De toespitsing voltrekt zich in de synagoge van Nazareth. De plaatsing van de genealogie en het gebeuren in de synagoge van Nazareth onderstrepen de bewust zó gekozen opbouw. Het begin van het openbare optreden van Jezus is voor Lukas programmatisch van aard.
Jezus Zelf verbindt daar het sociaal-maatschappelijke aspect uit de profeten nadrukkelijk met het universele karakter van Gods heil voor de volken. Dat roept bij Zijn volksgenoten felle weerstand op. Jezus tekent daar in heldere, sprekende en contrasterende kleuren juist het heil voor niet-Joden. Het kernpunt van de samenhang concentreert zich in de Persoon en het werk van Jezus Christus. Gods gezalfde Knecht is de unieke Profeet en Zijn heilsboodschap is de vervulling van de aloude profetie. Zo ontvouwt zich in en door Hem het heilsplan van God.
Reeds in 1922 heeft S. Greijdanus in zijn rectorale rede getiteld ”Hoofddoel en gedachtengang van Lucas’ Evangelieverhaal” aandacht gevraagd voor het bijzondere karakter van Lukas 4. Het gaat hem om de bedoeling van Lukas met zijn dubbelwerk. Sommigen menen op grond van Lukas 1:3 dat Lukas de „geschiedkundige volgorde” wil verhalen. Volgens Greijdanus is het Lukas echter met name te doen om „de samenhang, aaneensluiting, een geleidelijk volgen van het een op het ander.”
De aard van die samenhang blijkt uit de gang van het verhaal. Het is opvallend dat Lukas meerdere keren blijk geeft van een merkwaardige volgorde. Daarin onderscheidt hij zich op diverse plaatsen van de andere evangelisten. In de discussie over die eigenheid speelt Lukas 4:16-30 een belangrijke rol. De hoofdzaak ziet Greijdanus in Jezus’ eigen doen en spreken te Nazareth (Luk. 4:17-21). Jezus spreekt daar uit dat Hij de geprofeteerde Knecht des Heeren is en dat op datzelfde ogenblik de profetie van Jesaja 61 en 58 in vervulling gaat. Vanwege het grote belang van Lukas 4:21 heeft de evangelist „deze Nazareth-geschiedenis aan het hoofd van zijn beschrijving van ’s Heeren openbare werkzaamheden in Kanaän gesteld.”
Het is Lukas te doen om de identiteit van de persoon en om de aard van het werk van de Heiland.
Deze perikoop in Lukas 4 bevat op een bepaalde manier het hele evangelie van Jezus’ eerste optreden tot Zijn kruisiging. Er licht in deze perikoop iets typisch op. Dat onderstreept Lukas door deze plaatsing.
Deze plaatsing van Lukas 4 werkt door in de rest van het boek. Het beeld van de Christustekening wordt er steeds scherper door, zodat Christus’ grootheid en heerlijkheid des te meer uitkomen.
Met Jezus’ verschijning valt het accent op de Profeet. Daarbij is de lijn naar Deuteronomium 18:15-19 onmiskenbaar. Deze beloofde grote Profeet is door God verwekt. Van Hem geldt: „naar Hem zult gij horen.”
Het universele heil heeft betrekking op vergeving van zonden, maar evenzeer op vernieuwing van het leven. Beide elementen zijn bij Lukas wezenlijk. Er voltrekt zich een wonderlijke ‘omkering’ ook bij woorden als: „zalig gij armen...” Het wordt welhaast tastbaar – op een concrete manier ingevuld. In de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan, van de rijke man en de arme Lazarus en die van Lukas 15.
Vanuit de achtergrond van Jesaja krijgt de vervulling in de komst van Jezus –als het doorgebroken heil van het Koninkrijk– bij Lukas onder een dubbel perspectief de volle aandacht.
Enerzijds in de reikwijdte van het Evangelie van de vergeving, dat nu alle volken in de lichtkring plaatst. Je zou dat het profetisch-missionaire aspect kunnen noemen.
Anderzijds in de impact van het Evangelie van de vernieuwing, dat nu het accent tevens laat vallen op het oefenen van recht en gerechtigheid juist ook voor de armen. Dit profetisch-kritische aspect behoort wezenlijk bij het verschenen heil van het Koninkrijk van God.
Voor Lukas zijn beide aspecten van het heil onlosmakelijk met elkaar verbonden. Beide wortelen immers in de profetische heilsboodschap, die nu vervuld is in de komst van de Heiland der wereld. Bovenal liggen beide elementen JHWH zeer na aan het hart! Híj is de bron van alle heil en vrede.
Tijdsaanduiding en vervulling
Het eigene van deze boodschap geeft Lukas 4 in vers 21 weer. Dit begeleidt hij door een tijdsaanduiding. De uitleg door Jezus is niet meer (alleen) rabbijns, maar heeft een nieuwe, eschatologisch-Messiaanse kwaliteit. Wat in de profetenwoorden aan heil beloofd is, gebeurt, als Jezus deze woorden leest. De lezing is effectief, daar en toen, Evangelie geworden. Het Woord is vervuld. In dit hele openbaringsgebeuren valt het accent op het Woord. Dat is in die synagoge actuele tegenwoordigheid. De vervulling van de Schrift realiseert zich „in de oren” van de hoorders. In het Woord wordt het komen van Jezus manifest. Zijn onderwijzend spreken heeft primaat over Zijn doen.
Je ziet de hoorders in Lukas’ tekening vol spanning kijken: „en de ogen van allen waren op Hem geslagen” (Luk. 4:20b).
Aanvankelijk lijkt de reactie in de synagoge nog positief. Mogelijk valt dit te verklaren uit het algemene belang dat ieder heeft bij zo’n bevrijdende boodschap. Juist in Galilea zal het dagelijks bestaan voor de kleine pachtboeren en vissers vaak hard geweest zijn en de schuldproblematiek/schuldslavernij was vaak dicht bij huis. Het sociaal-maatschappelijke element van de boodschap van de Heiland kon dus op de nodige sympathie rekenen (Lukas 4:22).
Maar eigenlijk willen ze meer en Jezus weet dat. Ze zijn niet tevreden met de gehoorde woorden alleen (en hebben het uitzonderlijk diepe ervan niet gepeild). Ze willen de wonderlijke daden van Jezus zien. Ze menen dat juist zij als Zijn plaatsgenoten daar recht op kunnen laten gelden.
En dan voltrekt zich de breuk. Jezus komt met een boodschap die haaks staat op hun wensen en verlangens. Hij geeft twee voorbeelden uit het leven en werk van de profeten Elia en Elisa en Hij formuleert daarbij nadrukkelijk dat het volk Israël in de nood voorbij wordt gegaan en dat nu juist een heidense weduwe en een Syrische krijgsheer mogen delen in het heil.
Wat zich dan in een uitbarsting van woede in en rond de synagoge van Nazareth voltrekt, is een voorafschaduwing van de verwerping van de lijdende Knecht, Wiens boodschap ultieme weerstand oproept. Je ziet al de slagschaduw van het kruis. Zijn volksgenoten wilden Hem van de steilte naar beneden stoten. Zo aanstootgevend was in hun oren het universele karakter van de boodschap van heil.
Het Woord in geloofsovergave horen of niet, dat maakt het beslissende verschil tussen heil en onheil.
Voorlopige conclusies
1. Lukas wilde onder de leiding van de Heilige Geest door keuze en rangschikking van het door hem onderzochte traditiemateriaal uit de Vroege Kerk laten zien dat in Jezus Christus de door God beloofde grote Profeet (Deut. 18:15) gekomen is en dat in Zijn boodschap en heilswerk als de lijdende Knecht des Heere (Jesaja) de echte verlossing doorgebroken is.
2. Het sociaal-maatschappelijke en universele karakter, de reikwijdte en rijkdom van die verlossing krijgen in het Evangelie voor de armen en de volken reeds in de eerste vier hoofdstukken van Lukas een bijzonder accent omdat daardoor in Jezus Christus de vervulling van met name de profetie van Jesaja vanaf hoofdstuk 40 volop in het licht komt te staan.
3. De verbindende lijn bij Lukas is de effectiviteit van het profetische Woord van God gesproken door en belichaamd in Jezus Christus als de ultieme Vervuller van Gods raads- en heilsplan voor de wereld.
4. Lukas laat daarin tevens doorklinken dat het horen en gehoorzamen van het Woord van het gekomen Koninkrijk essentieel is voor het hele leven van alle volken in alle levensverbanden en alle verhoudingen.
Spanning
Het volle Evangelie spreekt ons concreet van het heil van het Koninkrijk! Daar mogen wij niet willekeurig in kiezen. Het gaat zowel om de geschonken gerechtigheid als om het oefenen van gerechtigheid.
In en door Jezus Christus komt Gods heilsplan tot ontplooiing (nu in beginsel en straks volkomen). Dat kan niet zonder gevolgen blijven. Oog voor de armen en voor de waarde van de aarde hoort er helemaal bij.
De nieuwe hemel en de nieuwe aarde worden gekarakteriseerd door het feit dat „daar gerechtigheid woont.” De vooroefeningen zijn al begonnen.
Dat is niet alleen een mooie boodschap. Dat heil(splan) van God stuit ook nu nog op hevig verzet, niet alleen ver weg, of in hogere kringen, maar ook heel dichtbij.
In onze moderne samenleving is de schrijnende ongelijkheid een heikel punt. Wat doet het Woord in dat opzicht met ons als christenen?
Zijn dat niet veel te aardse vragen? Nu zucht de aarde nog (Rom. 8:23) en toch gaat het om de aarde, maar dan nieuw gemaakt!
Dat Bijbels realisme brengt spanning, zoals ook Lukas-Handelingen die tekent. Het gaat niet alleen over die rijke, dwaze boer van Lukas 12, maar ook over ons. Het Evangelie leert ontdekkend dat de zucht naar steeds meer (willen hebben) heel schadelijk en dwaas is (dwaas betekent doen alsof God niet bestaat).
Het vrezen van de Heere is de enige effectieve remedie en die biedt een machtig perspectief: de verwachting. Dat is geen aanhangsel, maar die verwachting stempelt alle Schriftwoorden. De schepping is geschapen omwille van het einde. Er moet een verbondsvolk zijn dat „zeer gewillig is op de dag Zijner heerkracht” (Ps. 110:3). Dat volk is wedergeboren tot een levende hóóp, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden (1 Petr. 1:3).
Laten we Bijbelse wetenschap en ware vroomheid dicht bijeen houden. Daarin ligt de toekomst voor een goede gereformeerde theologiebeoefening.
De auteur is emeritus hoogleraar Nieuwe Testament aan de Theologische Universiteit in Apeldoorn. Dit artikel is een bewerking van het afscheidscollege dat hij vanmiddag hield in Apeldoorn.