Moskou zelf „arabiseert” Tsjetsjeense conflict
Opgeroepen wraakgevoelens sorteren een dubbeleffect: verharding van het verzet, en een groeiende islamisering van de strijdideologie van de ondergrondse. Drs. B. Belder
en drs. H. J. van Schothorst geven een analyse van het geweld in Tsjetsjenië. De oorlog in de schaduw - zo heet eind 2003 het teugelloze geweld in Tsjetsjenië. In het Russisch: ”bespredel”. Geen gezagsinstantie garandeert de burgerbevolking veiligheid. Die wordt al jaren vermalen tussen de strijdende partijen.
Naakte terreur
Qua meedogenloosheid doen die partijen -Tsjetsjeense guerrilla’s en Russische eenheden- niet voor elkaar onder. Een antiterreuroperatie uit 1999 ontaardde in naakte terreur in de noordelijke Kaukasus. En toch geen massale vredesdemonstraties in Europese hoofdsteden.
Onder verheven motieven intervenieerde het Kremlin september 1999 opnieuw militair in Tsjetsjenië. Het eerste Russische ingrijpen dateerde van 1994 tot 1997. Eind jaren negentig ging het officieel om het herstel van wet en orde én om de bescherming van de lokale bevolking tegen de terreur van oorlogsheren en zogenoemde wahhabieten (moslimextremisten).
Over zijn gewapende Tsjetsjeense tegenstanders verbreidt Moskou overigens al geruime tijd tegenstrijdige informatie. De ene keer luisteren ze naar de verzamelnaam „internationaal front van jihadstrijders.” De andere keer worden de „rebellen” laatdunkend gerelativeerd tot „resterende bandietenformaties.”
Dat laatste is vooral Russisch wensdenken. Want de Tsjetsjeense ondergrondse bestaat uit min of meer autonome cellen. De schattingen over het totaalaantal guerrilla’s variëren van 1500 tot 5000. Die schakel je niet zomaar uit met groot militair machtsvertoon, een troepenmacht van 100.000 man.
Daarbij komt dat de ondergrondse op steun van de bevolking kan rekenen. Dit is een regelrecht gevolg van bruut Russisch optreden. In Tsjetsjenië is vandaag nauwelijks meer een familie te vinden die geen mannelijke verwanten heeft verloren door de „antiterreuroperatie” van president Poetin.
Opgeroepen wraakgevoelens sorteren een dubbeleffect: verharding van het Tsjetsjeense verzet tot zelfs zelfmoordaanslagen en een groeiende islamisering van de strijdideologie van de ondergrondse. Triest genoeg vervult Moskou daarmee zelf zijn voorspelling van een interne en externe „arabisering” van het Tsjetsjeense conflict. Het lijdt immers geen twijfel dat militante islamisten de radicale vleugel binnen het rebellenkamp vormen. Zij ontvangen inderdaad steun van buitenaf.
Uitsluitend vrouwen
Over de reikwijdte van die externe beïnvloeding van de tweede Tsjetsjeense oorlog lopen de meningen in Rusland uiteen. Dat debat spitste zich toe op de reeks zelfmoordaanslagen tussen mei en augustus van dit jaar. In die periode kwamen 165 mensen om bij zeven terreuracties, die louter door vrouwen werden uitgevoerd. Aanleiding voor de chef van de Russische geheime dienst om van een „Palestijns scenario” te reppen. De bekendste Russische Tsjetsjenië-expert, de journaliste Anna Politkovskaja, beklemtoont het wraakmotief bij de vrouwelijke terroristen. Aleksandr Ignatenko, presidentieel adviseur voor religieuze zaken, gaat daarentegen uit van een geïmporteerde martelaarscultus. Daarachter staat een hele islamistische industrie, compleet met trainingskampen van Afghanistan tot Libanon.
Beide interpretaties hoeven elkaar trouwens niet uit te sluiten. Het fenomeen van vrouwelijke Tsjetsjeense terroristen geeft in elk geval aan hoezeer het buitensporige geweld van de tweede Tsjetsjeense oorlog de lokale maatschappij heeft gedeformeerd. Volgens de inheemse traditie houden vrouwen zich immers verre van elk strijdtoneel. De eerste Tsjetsjeense oorlog kende geen zelfmoordaanslagen en al helemaal geen vrouwelijke terreuractiviteiten. Moord, ontvoering, foltering van de eigen man, zoon, broer of andere mannelijke familieleden door Russische soldaten, en niet te vergeten de seksuele barbarij van de laatsten, culmineren sedert 1999 in verderfelijke wraakbehoeften.
Over het intens smerige karakter van de huidige oorlogvoering in Tsjetsjenië informeerde een officier van de Russische militaire geheime dienst juli dit jaar. Van het totaalaantal verdwenen of vermoorde personen is zo’n 30 procent het slachtoffer van onderlinge Tsjetsjeense criminele concurrentie, plusminus 20 procent komt op rekening van de rebellen als straf voor verraad of collaboratie met de vijand, en: „Wij vernietigen de resterende 50 procent.”
Stalin
Maart 2003 trok een onafhankelijke Russische bron een onthutsende historische vergelijking tussen de zogenoemde terreurdichtheid in het hedendaagse Tsjetsjenië en die ten tijde van Stalins Grote Terreur, tweede helft jaren dertig van de afgelopen eeuw. De ’terreurdichtheid’ van de nietige Kaukasusrepubliek overtrof die van de reusachtige Sovjet-Unie! Tijdens de Grote Terreur verdwenen gemiddeld 38 mensen op de 10.000 inwoners. Voor Tsjetsjenië zijn dat er maar liefst 45 op hetzelfde aantal burgers.
Ondanks bezwerende verklaringen van het Kremlin over een „normalisering” en „tsjetsjenisering” lijkt het einde van de gruwelijke tweekamp in de Kaukasus niet in zicht. Met het naar voren schuiven van de eigenzinnige, ambitieuze vazal Kadyrov als president dreigt Moskou zichzelf veeleer in de vingers te snijden. En ook Kadyrov en diens lijfgarde van meer dan 5000 man dragen bij aan het kwaad van de ”bespredel”. Niet voor niets heten criminelen in de volksmond naar deze lieden: ”kadyrovtsy”.
Vluchtelingen
Sinds 1999 heeft de EU er blijk van gegeven de nood van honderdduizenden Tsjetsjeense vluchtelingen en ontheemden te willen lenigen. Het is aan de Russische regering om dat ook mogelijk te maken. Een schone taak voor president Poetin als de werkelijke opperbevelhebber van de Russische strijdkrachten. Want uitgerekend dit leger vormt de drijvende kracht achter de wetteloosheid in de regio. En beloofde juist Poetin niet op 16 maart van dit jaar orde op militaire zaken te stellen? Geen angst meer voor de nachtelijke klop op de deur, geen „zuiveringsoperaties” meer, geen afpersingspraktijken door de Russische soldateska meer…
De auteurs zijn respectievelijk lid van het Europees Parlement en beleidsmedewerker buitenlandse zaken voor de eurofractie ChristenUnie-SGP.