Democratie in gedrang bij decentralisatie
Decentralisatie zorgt voor een nieuw democratisch gat, stelt Gerrit de Jong.
Per 1 januari stoot het Rijk omvangrijke taken af naar de gemeenten. Stel dat het allemaal lukt, zullen dan de leden van de gemeenteraad en wij als burgers ook te weten komen of het beleid goed wordt uitgevoerd en succes heeft?
Om een orde van grootte aan te geven: de inkomsten van alle gemeenten samen bedragen ruim 50 miljard euro per jaar. Met de taken die worden overgeheveld, te weten jeugdzorg, ondersteuning van langdurig zieken en het weer aan het betaald werk krijgen van mensen met een handicap, is ruim 10 miljard euro gemoeid.
Het is overigens niet de bedoeling dat de gemeenten die 10 miljard erbij krijgen. Integendeel, in 2017 is dat bedrag gekort met 2,4 miljard. Het idee achter deze operatie is dat gemeenten dichter bij de bevolking staan en dus beter maatwerk kunnen leveren in plaats van de eenheidsworst die Den Haag serveert. Maar dan beginnen al meteen de complicaties. Want sommige taken kun je goed per gemeente of zelfs per wijk of buurt regelen, zoals de eerstelijnszorg, maar voor andere taken zijn veel gemeenten te klein. Dus wil het kabinet alleen nog gemeenten met ten minste 100.000 inwoners. In Friesland heb je dan aan vijf gemeenten genoeg.
Dat is een paradoxale ontwikkeling. Aan de ene kant moeten taken naar de gemeenten omdat die dichter bij de burgers staan en aan de andere kant moeten gemeenten verder van de burger af komen te staan door heel groot te worden.
Nu heeft minister Plasterk geen zin om gemeenten te dwingen te gaan fuseren tot ze ten minste 100.000 inwoners tellen. Daarvoor in de plaats moeten gemeenten gaan samenwerken met de buren in verbanden waarbinnen weer ten minste 100.000 mensen wonen en voor alle taken die daarvoor in aanmerking komen moet hetzelfde samenwerkingsverband worden gebruikt. Dat heten ”congruente samenwerkingsverbanden”.
Buitenspel
Ondertussen weten we dat lang niet alle gemeenten zich houden aan de congruentie van de minister. In het beeld dat de minister voor ogen staat, komen er straks naast de gemeenten nog twee bestuurslagen bij, te weten samenwerkingsverbanden die bestaan uit minstens 100.000 inwoners en bovenregionale samenwerking. En dan bestaat er al een massa samenwerkingsverbanden waarin gemeenten gezamenlijk optrekken op velerlei andere terreinen. Er waren al gemeenten waar meer dan de helft van het budget wordt uitgegeven binnen samenwerkingsverbanden. Dat zullen er dus veel meer worden. Maar wat is daarop tegen?
Het belangrijkste bezwaar is dat de gekozen volksvertegenwoordiging, de gemeenteraad in dit geval, buitenspel komt te staan als hij niet oplet. In het normale geval geeft een wethouder geld uit als hij daartoe is gemachtigd door de gemeenteraad. Nadat het geld is uitgegeven, rapporteert de wethouder waar het geld is gebleven en of het ook wat heeft uitgehaald. Vervolgens is er een rekenkamer die de gemeenteraad laat weten of de wethouder inderdaad het geld volgens de regels, rechtmatig, heeft uitgegeven, of er zuinigheid is betracht en wat het effect was.
In werkelijkheid gaat het heel anders. Een groot deel van het gemeentelijk budget wordt uitgegeven in samenwerkingsverbanden, en dat neemt na de decentralisatieoperatie van volgend jaar alleen nog maar toe. In die verbanden komen de wethouders van verschillende gemeenten bij elkaar en besluiten over het gewenste beleid en het geld dat ermee gemoeid is. Dan gaan de wethouders terug naar hun gemeenteraden en rapporteren over wat ze in het samenwerkingsverband hebben afgesproken. Stel je voor dat een raad het daar niet mee eens is. Dan kan de wethouder terug en het beleid laten aanpassen. Dat is een heksentoer en in de praktijk komt het daar niet vaak van. De gemeenteraad tekent bij het kruisje.
Een rekenkamerrapport is onwaarschijnlijk. Een rekenkamer mag alleen onderzoek doen bij een samenwerkingsverband als de gemeente voor ten minste 50 procent participeert in een dergelijk verband. Dat zal niet vaak meer voorkomen. Bovendien hebben gemeentelijke rekenkamers niets te vertellen over de rechtmatigheid van de uitgaven. Daarvoor worden accountantskantoren ingehuurd. Ze kunnen alleen iets opmerken over zuinigheid en effect. Als gemeenteraden niet worden uitgerust met instrumenten om de wethouders afdoende te kunnen controleren spreken we van een democratisch gat.
Overigens, maar dit terzijde, is het in Den Haag in dit opzicht niet veel beter gesteld. Daar reizen ministers ook af naar het Europese samenwerkingsverband in Brussel, besluiten van alles en komen dan terug met voor de Kamer voldongen feiten en klagen dan later dat Europa zo veel onnodige regels uitvaardigt. Het Europees Parlement heeft ook nauwelijks bevoegdheden om het Europese beleid te controleren. Een democratisch gat van jewelste. Ook over uitgaven die gefinancierd worden met collectieve premies, zoals in de sociale zekerheid en de zorg, legt de minister maar gedeeltelijk verantwoording af, want er zit geen rapport van de Algemene Rekenkamer bij. Dat is niet geregeld. Verder geeft het Rijk veel geld uit via zelfstandige bestuursorganen en dergelijke, waarover de minister ook dikwijls maar gebrekkig verantwoording aflegt aan de Kamer.
Oogkleppen
De trieste conclusie is dat veel volksvertegenwoordigers graag het hoogste woord hebben bij het bespreken van de begroting, maar bij de rekening met de mond vol tanden staan. Het kan wel anders. In Groot-Brittannië en Denemarken bijvoorbeeld zal geen minister afreizen naar Brussel dan nadat hij het parlement precies heeft uitgelegd wat hij daar gaat doen en daarvoor ook door het parlement is gemachtigd. Ook gemeenteraden zouden hun wethouders kunnen vragen wat ze gaan doen in al die samenwerkingsverbanden voordat ze daar naartoe gaan en de wethouders een duidelijk mandaat meegeven.
Natuurlijk vinden de wethouders dat niet leuk, want hun handen zijn dan gebonden. Maar het is wel democratisch. Gemeenten zouden een echte rekenkamer moeten hebben, bemand door onafhankelijke lieden en natuurlijk geen gemeenteraadsleden erin; die rekenkamers zouden ook de rechtmatigheid van de inkomsten en uitgaven moeten vaststellen.
Zonder de goedkeuring van de rekenkamer zou de verantwoordelijke wethouder kunnen aftreden of de boel eerst repareren. Als deze rekenkamers dan ook nog blijven doorgaan met te rapporteren over zuinigheid en effectiviteit komen de gemeenteraden goed beslagen ten ijs als de rekening wordt gepresenteerd. Van dit alles is niets terug te vinden in de voornemens van het kabinet om de gemeenten op 1 januari aanstaande op te zadelen met een groot pakket nieuwe taken en daar een bezuiniging van een kwart aan te hangen. De Algemene Rekenkamer heeft het kabinet gewaarschuwd dat het een groot risico loopt op falen. Het kabinet houdt de oogkleppen strak aangespannen en dendert voort. Op hoop van zegen.
De auteur is voormalig lid van de Algemene Rekenkamer en was enige tijd lid van de Tweede Kamer voor het CDA.