Opinie
„Jongeren zijn graag baas over eigen leven”

Het gezag van de Bijbel is onder reformatorische jongeren niet langer vanzelfsprekend. Bij het maken van belangrijke keuzes spelen wereldse waarden zoals vrijheid en geluk vaak een doorslaggevende rol. Het leven als keuzebiografie. Maar wie voert de regie?

Wim Fieret
beeld Sjaak Verboom
beeld Sjaak Verboom

Hij is een succesvolle student. Inmiddels zit hij in het vierde jaar van zijn opleiding. De stage verliep goed. De kans is groot dat hij een mooie baan krijgt bij die instelling. Op de vraag of hij vindt dat hij een goed leven heeft, antwoordt hij: „Ja, wel een beetje. Maar ik vind het wel zwaar. Ik moet zo veel presteren. Ik voel dat ik zelf helemaal verantwoordelijk ben voor hoe mijn leven verloopt.”

Mijn gesprekspartner was een oud-leerling van een van de reformatorische scholen voor voortgezet onderwijs. Een aantal jaren geleden zette hij zijn handtekening onder het vwo-diploma en ging hij naar de universiteit. Ondanks het voorspoedige verloop van zijn studie, ervaart hij een druk. „Ik moet het maken, anders ben ik een loser.”

Het is logisch dat mensen zich bezighouden met de vraag hoe ze hun leven inhoud geven. Daarbij is van belang: Waardoor en door wie laat je je inspireren en leiden? Wie zijn je voorbeelden? Wat en wie hebben betekenis voor je leven?

Ouders spelen daarbij een belangrijke rol. Zij zijn de invloedrijkste opvoeders. Hun manier van denken, leven en handelen heeft in de meeste gevallen grote invloed op het leven. In een interview zei Simon Reinink, algemeen directeur van het Concertgebouw in Amsterdam: „Mijn vader nam mij vroeger veel mee naar concerten en musea. Mijn culturele achtergrond heb ik vooral van hem. Ik was een gelukkig kind uit een harmonieus gezin. Dat is bepalend voor mij.”

Prachtig dat mensen met zo veel waardering kunnen spreken over de tijd dat ze kind waren. We weten echter ook dat er heel andere voorbeelden zijn. Ook die verhalen laten zien dat de invloed van ouders groot is, zij het in negatieve zin. Daarnaast zijn er andere beïnvloedende factoren, zoals de kerk, de school, vrienden, media of ervaringen tijdens een buitenlandse reis. Die bronnen zijn waardevol, hoewel de ene meer betekenis heeft dan de andere.

Bijbel

Eén belangrijke bron is in dit rijtje niet genoemd. Dat is de Bijbel, het Boek waarin God Zichzelf openbaart en dat daarom in het reformatorisch denken absoluut gezag heeft. Andere bronnen zijn daaraan ondergeschikt. De Bijbel overstijgt de betekenis van de ”binnenwereldse” bronnen.

Weliswaar zijn er, ook onder mensen met een orthodoxe Schriftvisie, verschillen van mening over de uitleg van de Bijbel. Maar dat verschil van inzicht doet geen afbreuk aan het gezag van de Bijbel. Het is het Boek van de andere kant, dat geïnspireerd is door God Zelf, en dat leidraad is voor Zijn schepselen. Bronnen zijn in deze opvatting niet gelijkwaardig. Daarbij is de verlichting door de Geest van God voor ieder mens nodig.

Dat denken in termen van hiërarchie, van rangorde van hoog naar laag, is veranderd. Voor veel mensen is de Bijbel niet meer het boek dat onbetwist de rangorde aanvoert. Het is een van de bronnen geworden waaraan men waarde toekent.

Een niet-christelijke hoogleraar vertelde eens dat hij naast andere boeken ook de Bijbel zou meenemen als hij verbannen zou worden naar een onbewoond eiland. Vooral Prediker vond hij zo’n wijs boek, dat hij het de moeite waard vond om een plekje voor de Bijbel in zijn koffer te reserveren. Deze hoogleraar bracht ook rangorde aan. Hij kon niet zijn hele boekenkast in zijn koffer stoppen. De Bijbel was voor hem een van de inspirerende boeken. Een bron met absoluut gezag was de Bijbel voor hem niet. Hij stond op ongeveer dezelfde hoogte als boeken uit de wijsheidsliteratuur.

In de belijdenisgeschriften wordt geschreven over het absolute gezag van de Bijbel. In artikel 3 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis wordt dit als volgt omschreven: „Wij belijden dat dit Woord Gods niet is gezonden noch voortgebracht door de wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van de Heilige Geest gedreven zijnde, hebben [het] gesproken.” Daarop is het gezag van de Bijbel gebaseerd; het is door de Heilige Geest geïnspireerd en door de wil van God tot ons gekomen.

Op drift

Uit onderzoek onder leerlingen van reformatorische scholen blijkt dat het absolute gezag van de Bijbel afneemt. Hij staat nog wel hoog in de rangorde, maar voor delen van het leven is het gezag niet meer vanzelfsprekend.

Een voorbeeld is de manier waarop veel jongeren omgaan met de vraag of seksuele gemeenschap voor het huwelijk geoorloofd is. Het denken daarover is in onze gezindte eenduidig. Met de Bijbel als uitgangspunt houden ouders hun kinderen voor dat seksuele gemeenschap binnen het huwelijk hoort. De boodschap vanuit de kerk en de lessen toerusting en vorming op de school sluiten daarbij aan. Een behoorlijk deel van onze jongeren zet bij die opvatting toch vraagtekens. Uit het onderzoek onder meer dan 1600 jongeren in de leeftijd van 14 tot 21 jaar blijkt dat slechts 42 procent van hen het inderdaad eens is met die Bijbelse opvatting. Een aantal is het er een beetje mee eens, en de rest aarzelt of is het er helemaal niet mee eens.

Tijdens gesprekken zeggen jongeren die het niet of maar gedeeltelijk eens zijn met die Bijbelse regel dat ze de norm kennen en dat hij gebaseerd is op de Bijbel. Maar ze passen de Bijbelse boodschap aan hun eigen visie aan. „Ja, dat is wel zo, maar als je al een paar jaar verkering hebt en je weet dat je voor elkaar gaat, dan ligt het toch wel anders. Ik denk dat het dan wel mag.”

Wat valt er in deze manier van redeneren op? In de eerste plaats dat het absolute gezag van de Bijbel voor dat deel van het leven niet meer geldt. Vervolgens dat die jongeren hun gedrag niet aanpassen aan de Bijbel, maar net andersom. De boodschap van de Bijbel wordt aangepast aan wat men acceptabel vindt. Daardoor is er geen of weinig spanning in het geweten.

Het niet-Bijbels gedrag uit dit voorbeeld staat niet op zichzelf, maar is ingebed in een breder denkkader. Als je zeker weet dat je elkaar trouw blijft, ben je eigenlijk voor God getrouwd. Dat het huwelijk nog niet voltrokken is, is minder belangrijk. En als het dan na verloop van tijd in de relatie of het huwelijk niet meer gaat, kun je niet verwachten dat je bij elkaar blijft. Daar heeft God vast wel begrip voor. In deze redenering wordt de Bijbel naar beneden getrokken en aangepast aan wat ik vind.

Deze ontwikkeling hangt nauw samen met de grote aandacht voor nieuwe waarden zoals vrijheid en geluk. Deze waarden zijn ”binnenwerelds”. Als het je lukt om in vrijheid een gelukkig leven te leiden, is je leven geslaagd. De verbinding met het hogere, het gericht zijn op God en leven tot Zijn eer als hoogste doelen van het leven, is in dit denken verdwenen.

Behalve het aspect van de ”binnenwereldse” oriëntatie, is er dat van de subjectiviteit. Geluk is voor de ene mens iets anders dan voor de andere. Waar de ene mens zich gelukkig voelt als hij samen met zijn vrouw en kinderen in harmonie mag leven, kan een ander zo’n leven ervaren als een beperking van zijn individuele vrijheid. Die subjectieve, individuele invulling van de nieuwe waarden gecombineerd met het ”binnenwereldse” kenmerk daarvan, heeft tot gevolg dat de Bijbel, die als bron van de ”andere kant” tot ons komt, aan gezag inboet.

Mijn persoonlijke doelen voor het leven stel ik zelf. Die laat ik me niet voorschrijven door wie dan ook. Hetzelfde geldt dan ook voor mijn moraal. Die sluit namelijk aan bij mijn persoonlijke doelen. Natuurlijk zijn er morele kaders die voor iedereen gelden, zoals respect en medemenselijkheid.

Kunstwerk

Die morele kaders, die overigens niet zonder betekenis zijn, missen, en dat kan in dit denken niet anders, Bijbelse noties. Noties zoals die onder meer zijn verwoord in beide tafelen van de Tien Geboden en in de twee geboden van de Heere Jezus om God lief te hebben boven alles en onze naaste als onszelf. De Canadese filosoof Charles Taylor noemt dit een versmalling van het doel van het leven. Het gaat dan immers in het leven niet om hogere, boven de mens uitstijgende waarden die gezaghebbend zijn. Woorden krijgen een andere betekenis.

Het woord rechtvaardig komt in de Bijbel, vooral in de brief van Paulus aan de Romeinen, vaak voor. Het gaat daarbij om het rechtvaardig zijn voor God door de verdienste van Zijn Zoon. Datzelfde woord is in de loop van de tijd ontdaan van zijn religieuze, transcendente betekenis. Rechtvaardigheid wordt nu vooral of uitsluitend immanent, ”binnenwerelds” ingekleurd. In een samenleving heerst rechtvaardigheid als er geen al te grote verschillen zijn tussen rijk en arm en tussen de positie van man en vrouw. De vanzelfsprekende koppeling in de gedachten van mensen dat er naast deze inhoud van het woord rechtvaardigheid nog een wezenlijker betekenis is die te maken heeft met de vraag hoe de verhouding is tussen God en mijn ziel, is verdwenen.

Het is in dit verband niet verwonderlijk dat er veel aandacht is voor de levenskunst. De boeken van professor Joep Dohmen over dat onderwerp zijn in trek. Zijn werk getiteld ”Over levenskunst in heden en verleden”, verschenen in 2002, is inmiddels zestien keer herdrukt.

Met de belangstelling voor het leven als kunstwerk, ook een term die in dit verband gebruikt wordt, hangt het begrip keuzebiografie samen. Mijn leven is het product van mijn keuzes. Wat kies ik en waarom? Als de Bijbel geen of slechts een beperkte rol speelt, als de traditie niet meer inspirerend is als oriëntatiepunt en houvast, wat zijn dan mijn bronnen? Veel mensen komen dan bij zichzelf uit. Mijn eigen ik, mijn eigen authentieke zelf, wijst me de weg. Daarbij speelt het gevoel een belangrijke rol. „Blijf dicht bij jezelf”, is een advies dat hierbij past.

Afhankelijkheid

In dit opzicht wordt er weleens gewezen naar de kerkvader Augustinus. Ook hij had veel oog voor het innerlijk. Hij heeft er zelfs een heel boek over geschreven. Maar in de ”Belijdenissen” gaat het niet om het innerlijk als een bron van inspiratie. Hij toetst zijn gedachten, woorden en daden aan een externe, absolute norm, namelijk de Bijbel. Augustinus besefte dat hij niet buiten God kon.

In boek VII van zijn ”Belijdenissen” schrijft hij onder andere: „Voor mij is het goed om God aan te hangen, want indien ik niet blijf in Hem, zal ik het in mijzelf niet vermogen.”

De wending naar het innerlijk van Augustinus vond plaats in de wetenschap dat hij een zondig mens was. Hij wist dat hij voor al zijn doen en laten afhankelijk was van Gods genade. In een van zijn preken bracht hij kernachtig onder woorden wat het verschil over het goede leven was tussen mensen met verschillende levensovertuiging.

Hij vraagt een epicureeër, een stoïcijn en een christen wat hen gelukkig maakt. „Epicurist, wat maakt een mens gelukkig? Lichamelijk genot. Nu jij, stoïcijn? De kracht van de deugdzame ziel. En jij, christen? De genade van God.”

Met deze drie vragen en antwoorden laat Augustinus de kern van het verschil zien. De epicurist en de stoïcijn, hoe verschillend hun mening ook was ten opzichte van het gelukkige leven, vertrouwden ten diepste beiden op eigen vermogen. Bij de christen ligt dat heel anders. Het dicht bij jezelf blijven van Augustinus in de betekenis van zelfonderzoek, kijken naar je zelf, staat dus in een heel andere context dan dat van de moderne of postmoderne mens.

Als het eigen zelf de bron van inspiratie wordt voor de vulling van het leven, ontstaat er een andere identiteit dan wanneer de Bijbel van doorslaggevende betekenis is. De (sociale) media spelen daarbij ook een rol. Je kunt daar diverse identiteiten aannemen.

De kenmerken van de persoonlijkheid zijn minder stabiel dan vroeger. Er wordt wel gesproken van een fluïde of vloeiende, een meervoudige of samengestelde identiteit. Dr. P. Verhaeghe, hoogleraar aan de universiteit van Gent, brengt in zijn boek ”Identiteit” dit nieuwe fenomeen ter sprake. Mensen kunnen door de fluïde identiteit het ene pakket met waarden en normen inwisselen voor het andere. De sociale differentiatie, waarbij het leven wordt opgedeeld in deelsectoren, kan dan gemakkelijk gevolgd worden door een waardendifferentiatie. Jongeren kunnen dat goed onder woorden brengen. Tijdens hun werk in de garage, in de bouw, op kantoor of tijdens hun studie, leven ze in een wereld met andere waarden en normen dan de wereld bij pa en ma thuis, in de kerk en bij opa en oma. Ze ervaren die spanning. „Ik probeer mezelf mee te nemen naar mijn werk, zodat ik niet anders ben of doe dan thuis”, zei een jongen.

Ankerpunt

Voor veel mensen ontbreekt houvast, een vast ankerpunt. Deze ontwikkeling gaat reformatorische jongeren niet voorbij. Uit het lectoraatsonderzoek blijkt dat voor ongeveer 25 procent van de respondenten de Bijbel gezag heeft voor vrijwel het hele dagelijkse leven. Bij de overige 75 procent is dat minder vanzelfsprekend. Dat wil overigens niet zeggen dat de Bijbel voor die driekwart geen gezag heeft.

Het is wel zo, en dat is een belangrijke constatering, dat het gezag van de Bijbel bij jongeren geloofwaardiger wordt als ze het weerspiegeld zien in hun opvoeders. Anders gezegd: als jongeren zien in het leven van anderen en ouderen dat de Bijbel een betekenisvol en richtinggevend Boek is, komt dat het gezag van Gods Woord ten goede.

Jongeren vragen weleens: „Waarom mag je eigenlijk een bepaalde film niet bekijken? Het is toch alleen maar gespeeld?” Opvoeders hebben dan de goede neiging om te zeggen: „Op grond van de Bijbel moeten we dat afwijzen.” Hoe goed dat antwoord ook bedoeld is, de opvoeder zegt in dat geval iets wat ze al weten. Jongeren willen horen hoe de opvoeder zelf met dit probleem omgaat. Hij kan iets zeggen in de trant van: „Ik het er moeite mee als ik zie hoe die mensen in films met elkaar omgaan, wat een geweld daarin gebruikt wordt, wat een leeg gebeuren dat is. Dat stuit me tegen de borst. Bovendien vind ik dat de Bijbel daar ook waardevolle dingen over zegt, zoals…” Die benaderingswijze leidt er nogal eens toe dat jongeren zeggen: „Oké, daar heb je wel een punt.” Als je dat zinnetje als opvoeder hoort, heb je wat bereikt.

Je ziet in dit opzicht als het ware terug komen wat zich in de jaren zestig van de vorige eeuw afspeelde met het gezag. Dat was niet meer een gegeven, het moest verdiend worden. Ten aanzien van het gezag van de Bijbel zie je bij een deel van onze jongeren vandaag de dag iets vergelijkbaars. De Bijbel heeft geen vanzelfsprekend gezag. Hij krijgt gezag als ik bij anderen zie wat de Bijbel echt voor mensen betekent, wat de verbinding is tussen de Bijbel en mensen van vlees en bloed. Een vorm van personalisering, ook van het Bijbelse gezag.

Daaraan zien we dat opvoeders belangrijke identificatiefiguren zijn en blijven. In een tijd waarin alles mogelijk is en het vanzelfsprekende niet meer vanzelfsprekend is, zoeken jongeren houvast bij ouderen die wat te zeggen hebben.

De succesvolle student uit de inleiding, en dat geldt voor al onze jongeren, heeft mensen nodig die dicht bij hem staan, die naar hem luisteren, die hem de weg willen wijzen. Voorbeeldfiguren in leer en leven, die denken en handelen op een manier waaruit blijkt dat ze zich laten gezeggen door wat God in Zijn Woord zegt. Dan ontwikkelen jongeren zich met de bede uit Psalm 119 als uitgangspunt: „Geef mij verstand met Goddelijk licht bestraald.”


Dr. W. Fieret

Wim Fieret (1950) is hij werkzaam als lector identiteit op het Hoornbeeck College. Hij volgde de kweekschool en studeerde geschiedenis. In 1990 promoveerde hij op een proefschrift over de geschiedenis van de SGP. Hij was werkzaam als leerkracht in het basisonderwijs en in het voortgezet onderwijs als docent geschiedenis, directielid en lid van het college van bestuur. Hij doet onderzoek naar de ontwikkeling van de persoonlijke identiteit van jongeren op reformatorische scholen in de leeftijd van ongeveer 14 tot 21 jaar. Daarnaast heeft hij een lesgevende taak van beperkte omvang op het Van Lodenstein College en het Hoornbeeck College.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer