Inkrimping bancaire sector is onnodig
Risico’s in de bancaire sector worden voldoende afgedekt, als de kapitaalbuffers worden verhoogd, stelt Werner Liebregts.
Eind augustus vorig jaar ontvouwde het kabinet zijn visie op de toekomst van de Nederlandse bancaire sector. Men was overwegend somber: „De combinatie van omvang en concentratie van de Nederlandse bankensector vormt een potentieel risico voor de overheid en de financiële stabiliteit”, aldus het kabinet. Zo hebben de activa van alle Nederlandse banken tezamen een omvang van 4,5 keer het bbp en het marktaandeel van de vier grootste banken samen is bijna 80 procent. Veel economen pleiten om deze reden voor een inkrimping van zowel de gehele bancaire sector als de individuele marktaandelen.
Ik geloof echter niet dat hier het probleem zit. Er bestaat immers geen enkele aanwijzing dat de omvang van de sector bepalend is voor de risicograad ervan. Die biedt juist voordelen: een aantal grote Nederlandse multinationals vaart bijvoorbeeld wel bij dienstverlening door grote Nederlandse banken. Waar het om gaat, is de bereidheid van banken om risico’s te nemen. Wanneer de kapitaalbuffers van Nederlandse banken worden verhoogd tot meer dan 10 procent, kan Nederland zonder angst toch een grote financiële sector hebben.
Beleidsmakers zouden zich dus vooral moeten richten op het in voldoende mate afdekken van risico’s en het wegnemen van perverse prikkels, in plaats van op de omvang.
Bankenunie
Daartoe zette het Europees Parlement onlangs een stevige stap in de goede richting; het stemde definitief in met zowel een saneringsfonds voor banken als een vernieuwd depositogarantiestelsel. Hiermee is de Europese bankenunie zo goed als rondgekomen. De maatregel leidt tot banken die zelf het risico van een eventueel faillissement dragen in plaats van de belastingbetaler.
Nog altijd geldt dat aandeelhouders en ongedekte schuldeisers als eerste worden geconfronteerd met de verliezen van in nood verkerende financiële instellingen. Dit is gerechtvaardigd, omdat het hier gaat om private partijen die bewust risico’s nemen met als doel een hoog rendement te behalen. Pas daarna kan een probleembank zich wenden tot het nieuw op te zetten saneringsfonds, dat door banken zelf zal worden gefinancierd. Het fonds zal over een periode van acht jaar worden opgebouwd tot een bedrag van 55 miljard euro. Tot die tijd zullen nationale overheden garant blijven staan. Voor een daadwerkelijk geloofwaardig interbancair vangnet zou het bedrag overigens vele malen hoger moeten liggen.
In Nederland kenden we al een depositogarantiestelsel. Dit is een systeem waarbij de banktegoeden van spaarders tot 100.000 euro zijn beschermd. Eenzelfde regeling wordt nu in het leven geroepen voor alle landen die bij de bankenunie zijn aangesloten. Wanneer een bank zelf niet in staat is om hieraan te voldoen, kan men zich wederom wenden tot een door banken uit de bankenunie gefinancierd fonds.
Deze beide maatregelen zorgen ervoor dat de risico’s voor de belastingbetaler verder worden beperkt. Tegelijkertijd verkleinen ze de prikkels voor banken om risicovolle activiteiten te ondernemen. De impliciete ”too big to fail”-garantie door overheden verdwijnt naar de achtergrond; het zijn in eerste instantie de banken zelf die garant staan. Het concurrentievoordeel van grote banken is hiermee verleden tijd.
Leverage ratio
Ook het Nederlandse kabinet heeft diverse maatregelen aangekondigd om de bankensector meer solide en stabiel te maken. De belangrijkste maatregel betreft de invoering van een ”leverage ratio” (het eigen vermogen gedeeld door de niet naar risico gewogen totale activa) van minimaal 4 procent voor systeemrelevante instellingen. Nederland gaat hiermee verder dan de eis die is vastgelegd in het Basel III-akkoord; het Basels Comité voor Bankentoezicht streeft naar een verplichte 3 procent per 2018. Gemiddeld genomen voldoen de Nederlandse banken momenteel al aan de eis van 4 procent.
Met een hogere leverage ratio komt echter wel de kredietverlening verder onder druk te staan. Voor de opbouw van kapitaalbuffers zijn banken vooral aangewezen op winstinhouding. Eerder werden banken al geconfronteerd met de bankenbelasting en andersoortige heffingen. Zodra er aan banken over de landsgrenzen minder strikte eisen worden gesteld, heeft dit kwalijke gevolgen voor de concurrentiekracht van Nederlandse banken. Afspraken over de hoogte van de ratio moeten dus te allen tijde in internationaal verband worden gemaakt.
Met zijn antwoorden op recente Kamervragen toont minister Dijsselbloem (Financiën) aan onvoldoende doordrongen te zijn van deze effecten. Hij houdt vast aan een leverage ratio van minimaal 4 procent, ook wanneer de rest van Europa hier niet in meegaat. Omdat Nederlandse banken in een Europese context opereren, is het echter van groot belang dat de minimale leverage ratio niet uit de pas loopt met die van de overige landen. Het kabinet lijkt hier onvoldoende van doordrongen.
De auteur is als promovendus verbonden aan de Utrecht University School of Economics. Dit artikel verscheen eerder op website mejudice.nl.