Kritiek op jeugd vaak niet terecht
Die jeugd van tegenwoordig. Daar is al veel over geklaagd. Wie terugkijkt in de geschiedenis, constateert dat deze klacht een steeds terugkerend refrein is. Misschien met één verschil: het volume wordt steeds sterker. Wordt het niet eens tijd te beseffen dat mensen die dit steeds maar weer herhalen, zelf de vaders en moeders van die jeugd van tegenwoordig zijn? Er is een onuitwisbare relatie tussen ouderen en jongeren. En die vraagt om bezinning en om onderhoud.
Iedereen kan het lijstje in- en aanvullen. De jeugd van tegenwoordig is vrijpostig, is ongezeglijk. Ze willen niet meer luisteren naar ouders, docenten en de predikant. Ze denken dat alles kan; dat alles mag. Wie dergelijke opmerkingen hoort, kan gemakkelijk denken: Valt er nog wel iets goed te melden van het ”opkomend geslacht”?
Dergelijke gesprekken zijn niet alleen deprimerend maar ook vermoeiend. Je krijgt vaak de indruk dat mensen zich op een wonderlijke manier ook nog wel goed voelen bij dit klagen. Het bevestigt ze namelijk in hun mening dat het allemaal achteruit holt. Ze geven mensen het gevoel dat zij in ieder geval het verval en de tijdgeest wél onderkennen en zien wat er misgaat.
Maar zijn de klachten dan misplaatst? Natuurlijk is het waar dat er zorgwekkende ontwikkelingen zijn. Wie ziet niet met lede ogen aan dat zo veel jongeren de kerk vaarwel zeggen en verzwolgen worden door de vloedgolf van secularisatie? Wie zou niet zijn voorhoofd fronsen als hij let op ontwikkelingen binnen de kerken waar jongeren soms nog wel trouw de diensten bijwonen, maar zich weinig meer laten gezeggen door de Bijbel? Er zijn terdege verontrustende tendensen. Dat valt niet te ontkennen.
En toch blijft dan de vraag of het terecht is dat ouderen deze klacht maar voortdurend blijven herhalen. Zonder de vaak benoemde nood van onze tijd te bagatelliseren, is het de overweging waard om op een andere manier met en over jongeren te spreken. Daarbij zouden de volgende elementen meegenomen kunnen worden.
- Bescheidenheid. Er is een gezegde dat in dit verband veel betekent. „Wie met één vinger naar een ander wijst, wijst er met drie naar zichzelf.” De klemmende vraag is of klagende ouderen zich dat voldoende realiseren. Men kan veel zeggen van de jongeren van nu, maar de ouderen zijn (letterlijk dan wel figuurlijk) wel hun vaders. Zij hebben deze jongere generatie voort- en grootgebracht. Wie zich dat echt realiseert, zal minder snel en zeker minder luid klagen over die jeugd van tegenwoordig.
Bovendien, wie als vijftigplusser even rustig nadenkt zal zich realiseren dat over hem en zijn leeftijdsgenoten ooit ook klachten zijn geuit. En minstens met zo veel reden. De senioren van nu kwamen immers in of net na de jaren zestig tot volwassenheid, de periode dat Europa in de greep was van jeugdprotesten. Jongeren verzetten zich toen –meer dan ooit– tegen de gevestigde orde. Alle normen en waarden werden ter discussie gesteld. Ook al probeerden opvoeders, docenten en ambtsdragers in die tijd de eigen jeugd te beschermen tegen de revolutionaire ideeën, niemand kan ontkennen dat de toenmalige tijdgeest ook zijn invloed liet gelden binnen orthodox-protestantse kring. Men lette slechts op de verschuivingen in het opvoedingsklimaat, de veranderde gezagverhoudingen en de toegenomen mondigheid. Wat zullen ouders uit de jaren zestig, ook binnen orthodoxe kring, zich zorgen hebben gemaakt. Over wie? Ja precies, over de senioren van nu die op hun beurt dezelfde klacht over hun kinderen uitspreken.
Is daarmee alle zorg van tafel en elke klager monddood gemaakt? Dat zeker niet. Maar het is goed om je dat verleden wel te realiseren. Dat verleden dwingt tot bescheidenheid.
- Belijdenis. Zonder te beweren dat de samenleving maakbaar is, geldt wel dat de ouderen van nu de samenleving hebben gemaakt zoals die er nu uitziet. De totale ontwrichting op terrein van de maatschappij en –helaas– ook de neergang van de kerk, hebben de vaders en moeders van nu georganiseerd. Dat hebben ze actief gedaan door groei van welvaart voorrang te geven boven ontwikkeling van geestelijk welzijn en normbesef. Dat hebben ze passief gedaan door zich niet of onvoldoende te verzetten tegen moderne, seculariserende tendensen. Dat de ontwikkelingen zo gingen als ze zijn gegaan, is de verantwoordelijkheid van de ouders.
Die schulderkentenis, allereerst tegenover God maar ook tegenover jongeren, zal hun kritiek temperen. De maatschappij en dus ook de jongere generatie zijn een product van hun zondig doen en laten.
- Begrip. In plaats van harde kritiek te uiten over de huidige jeugd, zouden senioren meer begrip moeten tonen voor de jongeren van nu. Niet alleen omdat ze zelf ook jong zijn geweest. Dat te constateren zou op zichzelf zelfs nog kunnen leiden tot een zekere gemakzucht. Zo van: Ach, ook wij hebben onze wilde jaren gekend, maar je ziet, het komt vanzelf goed.
Dat begrip moet verder gaan. In plaats van af te geven op de jeugd van tegenwoordig, zouden ouderen zich eerst en vooral moeten verdiepen in de situatie van de jongeren van nu. Beseffen ouderen van nu eigenlijk wel in welk een immens krachtenveld vol verleidingen de jongeren staan? Veel ouderen hebben daar geen idee van.
De meeste vijftigplussers groeiden –ondanks de revolte van de jaren zestig– nog op in een samenleving waarin nog veel resten van het christelijke geloof waren. De samenleving van nu is volstrekt areligieus of zelfs antireligieus. Daardoor komen jongeren van nu met andere problemen in aanraking dan hun ouders in hun jeugd. Van hen wordt veel vaker rekenschap gevraagd van hun levensovertuiging. Zij moeten het gesprek aangaan met mensen die zich werkelijk geen voorstelling kunnen maken van Wie God is. Zij leven in een samenleving waarin iedereen zijn religieuze ‘hobby’ mag hebben, maar waarin geen plaats is voor absolute waarheidsclaims.
Daarbij moeten ze soms antwoorden geven op vragen die aan hun ouders nooit werden gesteld toen die jong waren. Daardoor neemt voor jongeren de betekenis van ”kleinere” zaken rond levensstijl en leeropvattingen soms af. Of dit winst is, valt te betwijfelen. Maar het is niet per definitie onverschilligheid als jongeren van nu kwesties waar ouderen zich druk over maken, niet begrijpen. Dat doen ze vaak echt niet. Jongeren zoeken naar antwoorden, doorleefde antwoorden op indringender vragen. Wie dat als ouderen niet doorziet, faalt in het gesprek met jongeren en weet hen dan ook niet te bereiken.
- Betekenis geven. Het is een Bijbelse opdracht aan ouders om jongeren het toebetrouwde pand door te geven. In Deuteronomium 6 wordt gezegd dat ouders het hun kinderen moeten „inscherpen.” Dat vergt volharding. Inscherpen doe je niet in één keer, het betekent voortdurend overdragen.
Dat inscherpen betekent niet ”wetten en regels” afkondigen. Is het niet veelzeggend dat bij het Pascha de Joden de taak hebben de grote daden van de Heere, in het bijzonder die in Egypte en van de uittocht, te vertellen? De paasvertelling is verder geen droge opsomming van feiten en tradities. In meeslepende en gloedvolle woorden wordt verteld over de wonderlijke leiding van God in de geschiedenis. Dat maakt indruk.
De regels en gebruiken die de gereformeerde gezindte kent, waar op zich niets mis mee is, zullen alleen standhouden als ze deel uitmaken van de grote boodschap van Gods wonderlijke handelen met mensen. Dáár willen jongeren naar luisteren. Dát onthouden ze. Zo wordt een band onderhouden tussen de generaties. Want die God van toen is ook de God van nu.