Het verhaal en de waarheid
Titel:
”Verzameld werk”
Auteur: F. Springer
Uitgeverij: Querido, Amsterdam, 2001
ISBN 90 214 8225 8
Pagina’s: 1116
Prijs: tot 1 april € 38,50, daarna € 57,50; Titel: ”Allemaal gelogen. De herinnering als mooi verhaal”
Auteur: F. Springer
Uitgeverij: Querido, Amsterdam, 2002
ISBN 90 214 8226 6
Pagina’s: 287
Prijs: € 15,90 (paperback)/€ 24,95 (gebonden); met gratis cd.
De schrijver F. Springer is deze maand 70 jaar geworden. Aanleiding voor zijn uitgever Querido om Springers elf romans en verhalenbundels in één mooi gebonden boek van ruim 1100 pagina’s opnieuw uit te geven en bovendien verspreide stukken en gedichten te bundelen. Springer -pseudoniem van oud-ambassadeur C. J. Schneider- heeft veel gereisd, goed gekeken, veel gezien en van zijn belevenissen verslag gedaan in een afstandelijk proza dat de weemoed en nostalgie draaglijk moet maken. Als alle verlangen op een desillusie uitloopt, moet het met het wapen van de ironie bestreden worden.
Tot aan zijn pensioen in 1989 heeft Springer over de wereld gezworven. Hij werd in 1932 in het toenmalige Nederlands-Indië geboren, verzeilde in een jappenkamp en repatrieerde in 1945 naar Nederland. Na zijn studie rechten in Leiden koos hij voor het avontuur van de diplomatieke dienst. Dat bracht hem achtereenvolgens in Nieuw-Guinea, New York, Bangkok, Brussel, Dhaka, Teheran, Luanda en Oost-Berlijn.
In die standplaatsen zijn zijn boeken gesitueerd. Als Schneider geen diplomaat was geworden, was Springer waarschijnlijk wel geboren maar had hij zich heel anders ontwikkeld. Zijn eerste twee boeken -”Bericht uit Hollandia” (1962) en ”Schimmen rond de Parula” (1966)- gaan over zijn belevenissen in Nieuw-Guinea, waar ook ”De gladde paal van macht” (1969) geplaatst moet worden. ”Tabee, New York” (1974) is geïnspireerd door de jaren dat Springer daar op het consulaat werkte. Zijn doorbraak ”Bougainville” (1981) gaat over Bangladesh, ”Quissama” (1985) over Angola, ”Teheran, een zwanezang” (1991) over de omwenteling in Iran, ”Bandoeng-Bandung” (1993) over zijn jeugd in Indië en ”Kandy” (1998) over de jaren in het jappenkamp.
Het verhaal over Thailand ontbrak dus nog. Maar in de nieuwe verzamelbundel (die Springer afgelopen vrijdag in Leiden aangeboden heeft gekregen) staat nu de novelle ”Bangkok, een elegie”, over een echtpaar dat na dertig jaar in Bangkok terugkeert om er oude bekenden te ontmoeten. Zeventig pagina’s ’vintage’ Springer.
Heimwee
De liefhebbers van Springers werk zien nu nog uit naar de roman over zijn jaren in Oost-Duitsland, waar hij de laatste jaren van het communistische regime meemaakte. In een recente documentaire over zijn persoon en werk onthulde Springer al wel een aardige anekdote uit die periode. Toen Springer een accrediteringsgesprek had met staatschef Honecker, hoorde deze van de landen waar Springer voordien gestationeerd was geweest: landen waarmee het na zijn vertrek niet goed was gegaan. Voor de zekerheid vroeg Honecker, al dan niet bewust grappig, hoe lang Springer als ambassadeur in de DDR wilde blijven.
In de boeken van Springer wordt veel gereünieerd. Mensen verliezen elkaar uit het oog en komen elkaar dan na jaren weer tegen. Ze halen oude herinneringen op, en iedereen blijkt zijn eigen verhaal te hebben, dat vaak niet strookt met dat van de anderen. In de verhalen van Springer gaat het dan ook altijd over heimwee: het heimwee naar betere tijden, toen grootse plannen nog niet in desillusies waren vervlogen. Over het verstrijken van de tijd en de melancholie die dat oproept. Over liefdes die onmogelijk bleken. Over vriendschappen die geen stand hielden.
Al die verhalen over personen die rondwandelen in voorbije periodes uit hun leven, gaan dus over het menselijk tekort en het stille verdriet daarover. Soms neigt Springer naar het sentimentele, maar in die kuil valt hij nooit. Springer ontnuchtert het exotische en zorgt er op die manier voor dat zijn exotische paard niet op hol slaat, schreef Jan-Geurt Gaarlandt in 1977 vol lof in Vrij Nederland. Hella Haasse noemt Springer „een voorbeeld van een min of meer buitenstaande waarnemer in de angelsaksische traditie.”
Nuchtere nostalgie
Dat komt onder andere door Springers hoofdpersonen: mannen met een haast jongensachtige bravoure, ruwe bolsters met een blanke pit van stoere gevoeligheid, die echter geleerd hebben afstand te bewaren, zich niet te laten meeslepen, een diplomatieke houding te bewaren en vanuit die distantie met een glimlach constateren hoe holle bluffers onderuitgaan. Springer heeft het ergens over „het afstandelijk observeren van andermans rare sprongen, zoals ik dat zo graag doe.” In de genoemde documentaire heeft hij zijn diplomatenbestaan getypeerd als „bezoldigd escapisme.” De werken van Springer horen thuis in een boekenkast waarin verder alleen de boeken van Joseph Conrad, Graham Greene, V. S. Naipaul en Paul Theroux staan. En ook die van die andere diplomaat-schrijver: A. Alberts.
In een toespraak waarmee Springer in 1990 de 32e Pasar Malam Besar in Den Haag opende, had hij het over „nuchtere nostalgie”: „Geen nostalgie in de versleten zin van larmoyant terugblikken”, maar „nostalgie geschraagd door nuchterheid, en bestuurd door een soepele geest, die altijd bereid is door de waas der herinnering vooruit te kijken en niet achteruit, die mag van mij!” zei hij toen. Springer en zijn hoofdpersonen zijn bovendien de eersten om hun verhalen te relativeren. „Sterke verhalen rond het kampvuur”, „indianenverhalen”, „sentimentele flauwekul”, „belachelijk zelfmedelijden”, noemen ze die uit zelfbescherming.
Die houding weerspiegelt zich in Springers lichte, soepele en compacte stijl. Als iets hem vreemd is, dan is het bombast. Een verhaal dient sober, bijna ambtelijk te worden verteld. En juist door dat evenwicht van bijna-sentimentaliteit en ironie kunnen Springers boeken de lezer ontroeren.
Die ironie schept ook de lucht en de ruimte tot betrokkenheid op afstand, naar Springer in 1995 in een interview met deze krant vertelde. Springer is een aimabel mens, met een prachtige sonore stem (men beluistere de cd waarop Springer gedeeltes uit de bundel voorleest), en je voelt direct aan dat hij een hele goeie voor zijn vak is geweest. Opvallend is overigens dat Springer zelf van mening is dat hij „een ontwikkeling naar minder vrijblijvendheid” heeft meegemaakt. De sterk relativerende toon van zijn vroege werk maakt vanaf ”Bandoeng-Bandung” plaats voor een minder ironiserende, meer persoonlijke en meer kwetsbare.
Herinnering
De nieuwe bundel met verspreide verhalen en voordrachten bevat -naast onder meer zijn prachtige debuut uit 1958, de gedichten in parlandostijl en een geweldig stuk over de poging „iemand op onvergetelijke wijze te begroeten”- mooie bijdragen over schrijvers als Guy de Maupassant en F. Scott Fitzgerald. Met Arthur Schnitzler behoren dezen tot Springers favorieten, en zijn opmerkingen over hen onthullen dan ook veel over zijn eigen schrijverschap.
Minstens zo informatief is het uitgebreide interview met Springer dat samenstelster Liesbeth Dolk aan de bundel vooraf doet gaan. „Mijn herinneringen zijn grote inspiratiebronnen bij alles wat ik schrijf”, zegt Springer daar. De bewuste registratie van die herinneringen creëert een beeld, en in dat beeld gaat het vooral om scènes, flarden dialoog, gezichten, sfeer en geur. „Mijn fantasie gaat pas werken vanuit mijn eigen belevenissen of belevenissen van anderen die mij ter ore zijn gekomen.” De sfeer is vooral belangrijk, en die moet gesitueerd zijn in een decor dat feitelijk juist is. De rest is het eigen verhaal en „het verhaal is de waarheid.” „Ik gebruik vooral de herinnering als inspiratiebron. Al schrijvend wordt die als authentiek beleefde herinnering tot een mooi verhaal, tot fictie. Allemaal gelogen, en toch echt gebeurd.”
Authenticiteit als bron van waarheid: het is de oude duivel van de romantiek die hier de kop opsteekt, maar tot een magnifiek oeuvre heeft geleid. Ook het verlangen is sinds de romantiek volledig ontketend. Natuurlijk is dat verlangen al zo oud als de wereld: volgens Plato’s Aristophanes vloeit het voort uit de permanente zoektocht naar onze zoekgeraakte wederhelft, met wie wij lichamelijk en geestelijk herenigd willen worden. Plato’s Socrates zoekt de bron van dat verlangen vooral in de zucht naar wijsheid, naar een alomvattende kennis van de schone waarheid over het geheel. Volgens de Bijbel is het verlangen het schrijnende gemis van de onschuld en harmonie die de mens in de zondeval is kwijtgeraakt. Volgens een groot christelijk schrijver als C. S. Lewis is dat verlangen -dat zich op tal van zaken richt maar nooit vervuld raakt- een vreugde die nodigt tot de bron ervan: God. Wie Springers charmante oeuvre terecht niet ongelezen wil laten, maar zich daarna overmand voelt door een zekere mistroostigheid, zou als antidotum Lewis’ ”Verrast door vreugde” moeten lezen.