Verschillende opvattingen over orgaandonatie
Titel:
”Leven door geven - religieuze en levensbeschouwelijke standpunten over orgaan- en weefseldonatie”
Auteur: J. Sanders
Uitgeverij: Meinema, Zoetermeer, 2003
ISBN 90 211 3924 3
Pagina’s: 170
Prijs: € 16,-. Het onderzoeksinstituut Kaski in Nijmegen houdt zich bezig met beleidsonderzoek naar godsdienst en levensbeschouwing. De opdrachtgevers zijn kerken, identiteitsgebonden organisaties en de overheid. Dr. José Sanders is als onderzoeker/beleidsadviseur verbonden aan het Kaski. In opdracht van NIGZ-Donorvoorlichting (voorheen de Stichting Donorvoorlichting) in Woerden schreef zij een studie over de verschillende opvattingen over orgaandonatie die een rol spelen binnen religies en levensbeschouwingen in Nederland.
De resultaten van de Wet op de orgaandonatie (WOD) uit 1998 zijn tegengevallen, terwijl de wet juist was bedoeld om donatie te bevorderen. Minder dan eenderde van de verspreide registratieformulieren is teruggestuurd. Omdat de wil van de overledene dus veelal niet is geregistreerd, zijn nabestaanden minder dan in het verleden bereid toestemming te geven tot orgaandonatie.
Behalve dit falende registratiesysteem spelen ook een daling van het aantal dodelijke verkeersslachtoffers en een betere behandeling van bloedingen in de hersenen een rol. Als het aan transplantatieartsen en politici ligt, zou de WOD gewijzigd moeten worden: van het toestemmingssysteem overstappen op een geenbezwaarsysteem. In het laatste geval is de overledene donor tenzij tevoren is aangegeven dat dit niet werd gewenst.
In de periode tussen maart en december 2002 zijn aan de hand van literatuurstudie en interviews met acht levensbeschouwelijke experts en beleidsbepalers uiteenlopende standpunten geïnventariseerd. De gesprekken hadden vooral betrekking op de islam, omdat deze stroming (met 890.000 mensen) voor Nederland het minst is gedocumenteerd.
Vanuit een centraal leergezag en een eigen kerkelijk recht benadrukt de rooms-katholieke ethiek dat orgaandonatie moet worden gezien als een goede en vrijwillige daad uit altruïsme (gericht op de ander) en nooit als plicht. Bij uitname van organen moet er morele zekerheid bestaan dat de donor is overleden. Toewijzing van organen gebeurt op basis van klinische factoren.
Binnen het protestantse geloof is de afweging om organen te doneren een persoonlijke kwestie, die in alle vrijheid moet worden gemaakt. Bij het intreden van de totale hersendood is er geen sprake meer van een eenheid tussen lichaam en ziel. Donatie bij leven kan alleen als naastenliefde het motief is. Wederkerigheid kan niet dwingend worden voorgeschreven. Voor dit hoofdstuk is prof. dr. ir. H. Jochemsen geïnterviewd. Hij is directeur van het Lindeboom Instituut voor medische ethiek.
Orthodoxe Joden staan in beginsel negatief tegenover orgaandonatie, maar het belang van levensredding kan overheersen.
Over de islamvisie is gesproken met dr. Cor Hoffer. Volgens hem bestaat er onder de islam geen consensus ten aanzien van orgaandonatie. Het wordt overwegend toegestaan in geval van noodzaak en de ontvanger moet met de behandeling instemmen. Over levende donors bestaat evenmin overeenstemming: in ieder geval moet er sprake zijn van vrije wil en altruïstische motieven.
De Stichting Bezinning Orgaandonatie (SBO) werkt vanuit de bredere New Age-stroming. SBO stelt het hersendoodcriterium onder kritiek. Verwijdering van organen bij een hersendode doet de dood abrupt intreden. Maar aanhangers van New Age koesteren de opvatting dat de geest tijd nodig heeft om de essentie van het afgelopen leven uit het lichaam -en met name uit de organen- te halen. De besluitvorming ten aanzien van orgaandonatie staat bij de SBO in het perspectief van de onsterfelijke geest die na de lichamelijk dood zijn weg vervolgt, waarbij de dood wordt gezien als de doorgang naar een andere fase. Geven en nemen staan niet in balans. Binnen deze stroming vallen ook de antroposofie en het Forum Gezondheidszorg. Hindoeïsme, boeddhisme en humanisme sluiten het hoofdstuk af.
Het zevende hoofdstuk behandelt de beleving van orgaandonatie, terwijl het slothoofdstuk conclusies en aandachtspunten voor voorlichting beschrijft. Van gewijzigde regelgeving door invoering van een geenbezwaarsysteem wordt weinig verwacht. Grof gezegd: aan het sterfbed zelf valt waarschijnlijk de meeste ’winst’ te halen. Ik beveel dit informatieve boek graag ter lezing aan.