Werkwijze Onderwijsinspectie evenwichtig
Het huidige meetsysteem van de Onderwijsinspectie is betrouwbaar en evenwichtig, maar nog wel voor verbetering vatbaar, stelt Johan Pijl.
Jaarlijks worden scholen voor het voortgezet onderwijs door de Onderwijsinspectie beoordeeld. Elsevier en de Volkskrant gebruiken de gegevens van de inspectie om lijstjes te publiceren over de kwaliteit van scholen. Volgens de Onderwijsraad heeft dit tot gevolg dat bij veel scholen het belang van de leerling ondergeschikt is aan het belang van goede rendementscijfers bij de inspectie. Met andere woorden: de leerlingen zijn de dupe van het feit dat veel scholen graag goed willen scoren. Heeft de Onderwijsraad gelijk?
In de Onderwijsraad zitten wijze mensen. Meestal geeft de raad goede en evenwichtige adviezen. In de recente publicatie ”Overgangen in het onderwijs” slaat de raad op een aantal onderdelen echter de plank mis. In deze publicatie staan antwoorden op vragen die minister Bussemaker in juli 2013 aan de raad gesteld heeft. Behalve goede punten staan er in deze publicatie onjuiste conclusies en onverstandige adviezen.
Volgens de Onderwijsraad is er geen rechtstreeks verband tussen de rendementscijfers van de inspectie en de onderwijskwaliteit. Dit betekent dat de raad vindt dat de inspectie geen betrouwbare methodiek hanteert om de kwaliteit te meten. De raad levert op dit punt dus forse kritiek op de inspectie. Dit is niet terecht.
De inspectie hanteert de afgelopen jaren een betrouwbare methodiek. Ze werkt met de volgende vier indicatoren: rendement onderbouw, rendement bovenbouw, gemiddeld examencijfer en het verschil tussen het schoolexamen en het centraal examen. Hier- door ontstaat een evenwichtig geheel en is het voor een school onmogelijk om cijfers te manipuleren.
Een voorbeeld. Stel, een school wil, zonder de werkelijke kwaliteit van het onderwijs te verhogen, een hoger rendement onderbouw realiseren. Deze school zal leerlingen ten onrechte laten opstromen; leerlingen met het basisschooladvies havo, komen in leerjaar 3 van het vwo terecht. Dit levert inderdaad een hoger rendement onderbouw op.
Omdat deze leerlingen ten onrechte zijn opgestoomd, zullen ze het naar verwachting in de bovenbouw niet goed doen. Dit zal resulteren in een lager rendement voor de bovenbouw en een lager gemiddeld examencijfer. Het is mogelijk om één indicator ten onrechte te laten stijgen, maar als gevolg hiervan zullen andere indicatoren gaan dalen. Kortom, het is voor scholen onmogelijk om het totale oordeel van de inspectie ten onrechte naar boven bij te stellen. De inspectie hanteert een betrouwbaar en evenwichtig meetsysteem, waarbij gekeken wordt hoe de leerlingen het doen van leerjaar één tot en met het eindexamenjaar.
De Onderwijsraad pleit er verder voor om leerlingen het voordeel van de twijfel te geven. Hij bedoelt hiermee dat het beter is om een leerling op een te hoog dan op een te laag niveau te plaatsen. De raad vindt dat je leerlingen kansen moet bieden.
In de praktijk zal blijken dat niet alle leerlingen dit hogere niveau aankunnen. Het gevolg hiervan is afstroom naar een lager niveau. Afstroom wordt als negatief ervaren, de leerlingen zullen hierdoor minder gemotiveerd zijn voor het schoolwerk. Daarom is dit geen verstandig advies van de Onderwijsraad en is het verstandiger om leerlingen op een lager niveau te plaatsen en opstroom te organiseren. Hierdoor worden leerlingen extra gemotiveerd om zich in te zetten voor het schoolwerk.
Scholen die goed onderwijs verzorgen en ervoor zorgen dat leerlingen hun talenten zo goed mogelijk gebruiken, scoren goed bij de inspectie. Echter, wanneer een school goed scoort betekent dit niet automatisch dat dit ook een goede school is. De inspectie beoordeelt een school slechts op een aantal meetbare zaken. Andere belangrijke aspecten, zoals de identiteit, de sfeer, het aanbieden van extra vakken en buitenschoolse activiteiten, worden hier niet in meegenomen.
We kunnen wel stellen dat een school die niet goed scoort bij de inspectie een zwakke school is. Deze school heeft een aantal fundamentele zaken niet op orde en de leerlingen zijn op deze school slecht af.
Het huidige meetsysteem van de inspectie is weliswaar betrouwbaar en evenwichtig, maar is nog wel voor verbetering vatbaar. Met name op het punt van de relatieve indicatoren. Bij een relatieve indicator worden de cijfers van een bepaalde indicator van alle scholen in Nederland van laag naar hoog gerangschikt. Op basis hiervan worden de scholen in vijf categorieën ingedeeld. Dit betekent dat wanneer op alle scholen in Nederland de leerlingen beter gaan presteren, er volgens het huidige systeem zwakke scholen blijven bestaan. Immers, er blijven scholen in de laagste categorie zitten, ongeacht de hoogte van de prestaties. Dit heeft iets onlogisch en onbevredigends. Op dit moment is de inspectie een nieuwe systeem aan het ontwikkelen, waarbij aan de relatieve indicatoren ook een absoluut element wordt toegevoegd.
De auteur is plaatsvervangend directeur van het Wartburg College, locatie Guido de Brès te Rotterdam.