Prof. dr. Johan Graafland: Eerlijkheid in onze omgang met geld geboden
De vrije markt kan alleen goed functioneren als mensen in hun gemeenschap voldoende geestelijk worden toegerust en worden gecorrigeerd als ze dreigen te vergeten waar het in het leven echt om gaat, stelt Johan Graafland.
Nederland kruipt langzaam uit de crisis. De geschiedenis van de zeven vette en de zeven magere jaren in het oude Egypte ten tijde van Jozef lijkt zich te herhalen. Na de crisis van 2001 braken er zeven vette jaren aan. In 2008 volgde een periode van stagnatie die nu bijna zeven jaren duurt. Hopelijk wordt 2015 het jaar waarin de kentering definitief doorzet.
De vraag is: Hebben we iets geleerd van de economische tegenspoed? Of volgt een nieuwe knellende periode – evenals het volk Israël nadat het in het land Gosen ging wonen? En wat is het beloofde land waar de economische vooruitgang ons naartoe brengt?
Ethiek
Economie is onlosmakelijk verbonden met ethiek. Economische ethiek en economische wetenschap houden zich ieder vanuit een eigen optiek bezig met de economie. Terwijl de economische wetenschap economische ontwikkelingen zo goed mogelijk probeert te verklaren en te voorspellen, handelt economische ethiek over de waarden in de economie. Wat is nastrevenswaardig? Is dat individuele economische vrijheid of gaat het meer om economische gelijkheid? Moeten wij streven naar meer consumptie of naar meer duurzaamheid en vermindering van armoede? En hoe verhoudt economische welvaart zich eigenlijk tot het menselijk welzijn of geluk?
In het economisch beleid komen economische wetenschap en ethiek samen. Want elk beleidsadvies –of het nu de hoogte van het begrotingsbeleid betreft of het aanwenden van aardgasbaten voor onderwijs en innovatie– is niet alleen gebaseerd op economische kennis over de verwachte gevolgen van het beleid, maar wordt ook gestuurd door het doel en de waarden die men voor ogen heeft. En dan begeven wij ons volop op het terrein van de ethiek.
Ideologie
Ook in de economie zelf zijn ethiek en economie op elkaar betrokken. Economie beïnvloedt de ethiek (Marx), maar omgekeerd beïnvloedt de ethiek ook de economie. De visie op dit soort verbanden is sterk ideologisch bepaald.
Het debat over de invloed van de markteconomie op de ethiek wordt gevoerd aan de hand van de tegenstelling tussen de zogenaamde ”doux commerce thesis” en de ”zelfdestructiethesis”. De ”doux commerce thesis” stelt dat de commerciële samenleving met haar arbeidsdeling en handel tot deugdzame relaties tussen mensen leidt. Mensen zijn beleefd en bedriegen elkaar niet omdat hun commercieel succes afhangt van hun reputatie. Ook in internationale relaties leidt handel tot vrede, omdat landen beseffen dat zij van elkaar afhankelijk zijn.
Daartegenover staat de zogenaamde zelfdestructiethesis. Die stelt dat de commerciële samenleving met haar legitimering van het nastreven van het eigen belang én economische instituties die concurrentie, prijsprikkels en winst maken tot doel hebben, opportunisme voeden en deugden zoals betrouwbaarheid en matigheid uithollen. Concurrentie vergt dynamiek, flexibiliteit en mobiliteit van arbeid en hierdoor staan langetermijnrelaties en loyaliteit onder druk en nemen criminaliteit en wantrouwen toe. De kunst is om je op tijd uit de voeten te maken als de problemen van eerdere keuzes zich aandienen.
Vloek of zegen?
Maar ethiek heeft ook omgekeerd een beslissende invloed op het economische proces. Elke economische keuze wordt immers gemotiveerd vanuit de voorkeuren en waarden van mensen in hun verschillende rollen van werknemer of werkgever, consument, spaarder of belegger. Wanneer mensen enkel gericht zijn op nauwe, materialistische en op eigenbelang gerichte waarden, zal het gedrag anders zijn dan wanneer mensen hechten aan het welzijn op lange termijn en zich ook verantwoordelijk voelen voor andere mensen.
Er woedt een debat over de vraag of ethiek economische vooruitgang stimuleert of juist niet. Dit debat gaat terug op de Nederlandse filosoof Mandeville (1670-1733), die stelde dat deugden een vloek zijn voor de economische welvaart; alleen ondeugden stimuleren de economie. Hoewel hebzucht mensen aanzet tot diefstal, hebben wij daardoor wel politieagenten en juristen nodig en producten zoals sloten om onze spullen te beveiligen, en dat creëert werkgelegenheid. Oorlog doet de vraag naar wapens toenemen en bevordert de wapenindustrie. Jaloezie en wedijver zetten mensen aan het werk en leiden tot innovatie. Tegelijkertijd voeden ze de vraag naar luxegoederen. De markt zet als door een onzichtbare hand private ondeugden om in maatschappelijke baten.
Als mensen daarentegen tevreden zijn met wat ze hebben, daardoor niet stelen en er geen behoefte aan hebben om hun status op te vijzelen met prestigieuze projecten, zakt de economie volgens Mandeville in elkaar en volgt spoedig armoede.
Kortom, ethiek en welvaart gaan volgens de filosoof niet samen. Mensen die welvaart willen maar ook een vroom leven willen leiden, zijn hypocriet. We zullen een keuze moeten maken, stelt hij. Zeker in tijden van economische crisis is die keuze niet moeilijk.
Bijbels principe
In de Bijbel komen we een ander principe tegen. God belooft welvaart als het volk Israël zich aan Gods wet houdt. Dat zou juist betekenen dat ondeugden zoals hebzucht, stelen, liegen en bedriegen en jaloezie (denk maar aan de Tien Geboden) de welvaart ondergraven.
Economische onderzoek laat inderdaad zien dat landen met een hoge mate van corruptie en weinig respect voor eigendomsrechten worden belemmerd in hun economische groei. Betrouwbaarheid en respect voor het bezit van anderen zijn belangrijke voorwaarden voor economisch rendabele investeringen; anders worden de zogeheten transactiekosten in de economie te hoog.
Verder geldt dat als niemand in de economie hecht aan het belang van anderen of het belang van toekomstige generaties en iedereen alleen zijn eigen, kortetermijnbelang nastreeft, de basis ontbreekt voor een duurzame economie en welvaart op lange termijn. Niemand zal namelijk bereid zijn duurzaam ondernemers- of consumentengedrag te belonen zodra dit hem of haar een cent meer kost. Daardoor verzwakt de marktprikkel tot dit gedrag.
Lessen
Wat heeft de kredietcrisis ons nu geleerd? En welk spoor volgen de beleidsmakers op basis daarvan? Heeft de crisis de idee versterkt dat marktwerking met haar nadruk op eigenbelang en prijsprikkels mensen deugdzamer maakt? Of heeft de crisis juist het vermoeden aangewakkerd dat de markt het slechte in de mensen losmaakt?
En verder: Zijn wij ons er door de crisis ons sterker bewust van geworden hoe belangrijk ethiek is voor economisch welbevinden? Of vertrouwen wij toch maar liever op de keynesiaanse ”multiplier”, waarbij het aanjagen van de vraag naar goederen cruciaal is, ongeacht het ethisch gehalte van onze behoeften?
Het antwoord op deze vragen is niet eenduidig. Enerzijds zien wij dat internationale instellingen zoals het IMF en de EU in reactie op de kredietcrisis hebben ingezet op bevordering van meer marktwerking. Men gaat er kennelijk vanuit dat de ”doux commerce thesis” relevanter is dan de zelfdestructiethesis.
In de context van de Zuid-Europese landen is het inderdaad terecht dat de concurrentie wordt bevorderd en rigide arbeidsmarktverhoudingen doorbroken worden om eigen verantwoordelijkheid en ondernemerschap te bevorderen. Maar dat geldt niet in alle gevallen. Er zijn ook voorbeelden van te sterke nadruk op vrije marktwerking waardoor deugden worden ondergraven. De crisis heeft immers laten zien dat de combinatie van sterkere concurrentie en gebrekkige overheidsregulering tot ontsporing van de financiële sector heeft geleid. Dit kon mede gebeuren doordat deugden zoals zorgplicht van klanten en behoedzaam bankieren naar de achtergrond zijn geschoven. Het is daarom van groot belang om steeds naar het juiste midden te zoeken en kritisch te bezien welke mate van marktwerking bevorderlijk is voor de morele grondslagen van de economie.
Klantbelang
Ook ten aanzien van de vraag of ethiek nodig is voor een florerende economie zien wij een dubbele beweging. Enerzijds zijn er maatregelen genomen die tot doel hebben deugdzaam gedrag te bevorderen. Voorbeelden hiervan zijn de regelingen die banken noodzaken grotere buffers aan te houden. Hierdoor is de ruimte voor excessief risicovolle investeringen afgenomen. Als conservatief bankieren langzaam terugkeert, zal ook de voedingsbodem voor ondeugden zoals overmoed en hebzucht verdwijnen.
Verder beseffen banken dat beloningssystemen die hebzucht uitlokken schadelijke gevolgen kunnen hebben voor de bank en de samenleving als geheel. Toepassing van Mandevilles ideeën bleek toch wel erg riskant. De roep om integriteit en het vooropstellen van het klantbelang wordt nu alom gehoord.
Maar anderzijds is men ook huiverig om volledig in te zetten op ethiek. Banken juichen met de lippen maatschappelijk verantwoord ondernemen toe. Het financieren van duurzaamheidsinitiatieven laat men echter liever over aan andere marktpartijen. Er moet ook geld verdiend worden en dan is het beter om in te zetten op verdienmodellen die direct voor het oprapen liggen, zoals het vermarkten van gegevens van klanten die je toch al hebt (RD 10-3). ING verdedigde dit weliswaar met een beroep op klantbelang, maar iedereen voelt aan dat dit ‘klantbelang’ uit de oude doos is: een die ten dienste moet staan van het belang van de bank. Het klantbelang prominent als uitgangspunt nemen bij het ondernemen is één; het ook praktiseren in je businessstrategie is twee.
Als ik het geheel probeer te overzien (wat natuurlijk onmogelijk is), is mijn indruk dat de economische crisis wel iets ten goede veranderd heeft. Bedrijven zijn behoedzamer geworden en hebben risico’s verminderd. Overheden hebben op kleine schaal institutionele wijzigingen doorgevoerd die tot doel hebben schuldposities af te bouwen (denk bijvoorbeeld aan de hypotheekrenteaftrek).
De aanpassingen zijn tegelijkertijd echter marginaal. De nadruk op vrije marktwerking, concurrentie en eigenbelang is onverminderd groot. Internationaal gezien staan het aandeelhoudersmodel en de nadruk op kortetermijnwinst nog fier overeind. Ook bedrijfsculturen veranderen maar mondjesmaat. Of deze kleine aanpassingen voldoende basis bieden voor een meer duurzame economie valt te bezien.
Christelijke levensvisie
Ook binnen de christelijke levensvisie is er oog voor de complexiteit van goed en kwaad in de economie. De mens heeft correctie door anderen nodig. De disciplinerende werking van de markt kan daarbij behulpzaam zijn. De christelijke ethiek is zich er echter ook terdege van bewust dat het legitimeren van het eigenbelang en het werken met materiële prikkels geldzucht kan bevorderen. Het gevaar bestaat dat mensen zich daardoor uitleveren aan de dienst van de mammon in plaats van aan de dienst aan God. De vrije markt kan in dit perspectief alleen goed functioneren als mensen in hun gemeenschap voldoende geestelijk worden toegerust en worden gecorrigeerd als ze dreigen te vergeten waar het in het leven echt om gaat.
In lijn met de boodschap van de Bijbel zijn christenen ervan doordrongen dat ethiek belangrijk is voor het goed functioneren van de economie en voor de welvaart. God vraagt om rentmeesterschap jegens onszelf, onze naaste en de schepping als geheel. Op economisch handelen dat uit deze roeping gemotiveerd wordt en daadwerkelijk bijdraagt aan de samenleving rust de zegen van God, zo is de overtuiging.
Tegelijkertijd is er sprake van een zekere behoedzaamheid om het kwaad te onderdrukken. Het besef dat de mens geneigd is tot kwaad, maar ook dat het kwaad soms mee kan werken ten goede, betekent dat christenen ook realistisch en niet ‘te rechtvaardig’ moeten zijn. Want dat kan een bron van fanatisme worden die te veel van mensen vraagt en uiteindelijk destructief is.
Dit realisme komt onder andere tot uitdrukking in de gelijkenis van het zaad en het onkruid (Matt. 13:24-30). In deze gelijkenis wordt een landheer getroffen door sabotage van een tegenstander die onkruid tussen zijn gewassen zaait. Als de knechten het opkomende onkruid eruit willen trekken, houdt de landheer hen tegen met het argument dat ze dan ook de goede planten zullen beschadigen.
Toegepast op de economie zou je kunnen stellen dat we het kwaad in de economie niet met de wortel moeten willen uitroeien. Het is in de praktijk immers nog niet zo gemakkelijk om het kwade van het goede te onderscheiden. Pas met de voleinding van de tijd zal het kwaad definitief en effectief van het goede gescheiden kunnen worden.
Hypocrisie
Betekent dit dat we ons als christenen niet te veel aan ethiek gelegen hoeven te laten liggen? Dat is mogelijk een valkuil voor veel christen. De boodschap dat de mens toch geneigd is tot het kwaad, kan ons verleiden tot gebrekkig rentmeesterschap. Vaak leggen we als christenen wel (terecht) veel nadruk op ethisch zedelijke zaken en ook is er (ten opzichte van andere mensen) relatief veel bereidheid onder christenen om geld te geven voor goede (kerkelijke) doelen. Maar als het gaat om andere aspecten van rentmeesterschap leggen wij ons al snel neer bij de gedachte dat het geld ook verdiend moet worden.
Trouwens, wie zonder zonde is, werpe de eerste steen. En daarom staan ook wij het onszelf toe om de belasting waar het even kan te ontduiken; het milieu fors te belasten door ons autogebruik; een flinke hypotheekschuld aan te gaan om een zo groot mogelijke woning te betrekken (waardoor de financiële ruimte voor andere zaken sterk beperkt wordt); onze klant of zakenpartner niet goed voor te lichten zodat wij een extra voordelige deal kunnen sluiten; of voor dubbeltje op de eerste rij te willen zitten door de hoge werkloosheid aan te grijpen om werknemers een schamel loon uit te betalen, maar intussen wel volle inzet te eisen.
Ook wij dreigen, misschien onbewust, ons vertrouwen vaak meer op de omvang van onze spaarrekening te stellen dan op de beloften van God. Het verbaast dan niet dat uit onderzoek blijkt dat christenen weliswaar hoge waarden in het vaandel hebben, maar zich in de praktijk nauwelijks onderscheiden van anderen. Oftewel, dat het gat tussen theorie en praktijk juist bij christenen relatief groot is. Dat maakt hen kwetsbaar voor de kritiek van hypocrisie.
Koninkrijk van God
Het is daarom niet voor niets dat Jezus Zijn volgelingen voorhoudt dat ze alleen geloofwaardige getuigen van het Koninkrijk kunnen zijn als zij eerst de kosten berekenen (Luk. 14:28-33). Anders lokken ze niet alleen de spot van anderen uit –die man begon te bouwen, maar hij kon het niet voltooien– maar maken ze ook het Evangelie te schande. Jezus concludeert zelfs dat iemand die geen afstand doet van alles wat hij heeft, Zijn discipel niet kan zijn.
Dit betekent dat we in de manier waarop wij met geld en goed omgaan ons eerlijk de vraag moeten stellen hoe dit zich verhoudt tot de dienst aan God. Is werkelijk alles wat wij ons in materieel opzicht toe-eigenen nodig om de roeping die God ons geeft in ons leven naar behoren te kunnen vervullen?
Het zou zomaar kunnen dat we allang het optimale niveau van materiële behoeftebevrediging hebben bereikt, zonder dat wij dat doorhebben en daarom nog steeds krampachtig streven naar meer. Als dit besef tot ons doordringt, zijn wij een stap verder op weg naar een zinvoller en vreugdevoller bestaan. Ons krampachtig streven naar meer welvaart neemt dan vanzelf in kracht af. Wij worden meer ontspannen en zijn meer in staat om ons economische handelen echt in dienst te stellen van anderen en het Koninkrijk van God.
De auteur studeerde economie aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam en theologie aan de Universiteit Utrecht. Hij is hoogleraar economie, onderneming en ethiek aan Tilburg University en verbonden aan het Tilburg Sustainability Center en het European Banking Center. Graafland is gespecialiseerd in filosofie van de economie, de ethiek van de markt, bedrijfsethiek, maatschappelijk verantwoord ondernemen en de relatie tussen economie en religie. In 2007 publiceerde hij ”Het oog van de naald. Over de markt, geluk en solidariteit” (Kampen, Ten Have), een studie over de christelijke visie op de markteconomie.
Prof. dr. Johan Graafland