Prof. Beatrice de Graaf: naar de rand van de verstaanshorizon
Ze duikt het liefst in archieven en boeken. Een onderzoeker pur sang. Maar dan altijd net een stapje verder durven te zetten. Professor Beatrice de Graaf: „Het is in dit leven de kunst om naar de rand van je verstaanshorizon te lopen, op je tenen te gaan staan en er dan overheen te kijken.”
Eén ding maakt Beatrice de Graaf bij het begin van het gesprek direct duidelijk. Haar gezin heeft prioriteit. En dus mogen de vragen niet te dichtbij komen. Als expert op het gebied van terrorisme deed ze in het verleden geregeld stevige uitspraken. Dat werd haar niet altijd in dank afgenomen. Bedreigingen en vervelende mails volgden. „Bij dit soort thema’s lopen de emoties snel hoog op. Je loopt een bepaald veiligheidsrisico. Mijn belangrijkste zorg is dan ook om mijn privéleven en gezin af te schermen.”
Desondanks verschijnt De Graaf met enige regelmaat in de media. „Mijn houding tegenover de media is ambivalent. Het gaat op televisie snel alleen om sensatie; het is lastig om de nuance over te brengen. Ik probeer wel altijd mijn rug recht te houden en zelf de controle te bewaren. Ik ga alleen op persverzoeken in als ik ook nieuwe inzichten heb te melden.”
Op haar vakgebied steekt De Graaf haar mening niet onder stoelen of banken. Maar wie is nu eigenlijk de mens achter de hoogleraar?
De Graaf aarzelt even. „Dat vind ik een lastige vraag”, zegt ze tenslotte. Dan: „Ik ben vooral onderzoeker. Ik ga ermee naar bed en ik sta ermee op. Maar ik heb ook een gezin en ik ben actief in onze kerkelijke gemeente in de Jacobikerk.”
Hoe zou u dan uw karakter willen omschrijven? In tv-interviews komt u nogal expressief over.
„Je doet wat op je weg komt. Vanuit mijn christelijke achtergrond krijg je ook mee dat je toegewijd moet zijn. Expressief? Ik zat vroeger altijd stil in boekjes te neuzen.”
Is dat stille eraf?
„Nee. Als ik een dag alleen thuis ben, kan ik intens van de stilte genieten. Geen e-mail en telefoon. Dan begraaf ik me in de boeken. In het verleden was ik vaak weken of maanden in het buitenland. Dag en nacht in archieven snuffelen. Dat vind ik heerlijk. Helaas kan dat niet meer in die mate. Maar ik blijf onderzoeker in hart en nieren. Tegelijkertijd ben ik ook docent. Ik wil graag over mijn vak vertellen en kennis overdragen.”
Uw ouders waren in het onderwijs werkzaam. Heeft dat invloed gehad?
„Ja, dat denk ik zeker. We waren altijd gericht op de kern. Er was veel aandacht voor het woord. En natuurlijk voor het Woord met een hoofdletter. Er werd ons al vroeg bijgebracht dat geschiedenis ertoe doet.”
Onderzoekers roepen vaak een beeld op van een nuchtere persoonlijkheid. Wordt u ook weleens boos?
„Ik word erg nijdig als mensen iets niet willen inzien. Ik heb ooit een cursus gevolgd over stijlen van leiderschap. Daaruit bleek dat ik vooral op de lijn van logisch redeneren zit. Ik kan er slecht tegen als goede argumenten niet worden overgenomen. Wat dat betreft ben ik bepaald niet flegmatiek.”
Wat emotioneert u?
Zonder aarzelen: „Muziek. Ik zing en speel veel met mijn kinderen en ga regelmatig naar concerten. Muziek kan me echt in vervoering brengen.”
Dan plotseling enthousiast: „Ik ben onlangs uitgenodigd door een hoogleraar in Cambridge om daar een lezing te geven. Daar verheug ik me nu al op. Niet alleen om de sfeer van de universiteit en de stad. Maar vooral ook om de evensongs van het Cambridge King’s College Choir. Elke werkdag wordt afgesloten met koralen, vaste rituele gebeden en verzen. Er wordt gedankt. Voor de universiteit, voor de docenten en studenten. Maar ook voor de kennis die op die dag is opgedaan.”
Wanneer heeft u voor het laatst gehuild?
„Dat is al wat langer geleden. Vorig jaar zomer kregen wij met een verschrikkelijk verlies in de gemeente te maken. Een klein kind overleed. Toen werd ik heel heftig geconfronteerd met de eeuwigheid, maar ook met de vluchtigheid van ons bestaan. Ik heb een veilige en stabiele opvoeding gehad, ook in het geloofsleven. Daar ben ik nog steeds dankbaar voor. Maar dit was een van de momenten dat ik het even niet meer zag zitten. Ik weet heus wel waar ik troost kan zoeken, maar soms komt het antwoord gewoon niet. Desondanks heb ik een optimistisch karakter.”
U ging op uw achttiende in Utrecht studeren. Van het dorp Putten naar de grote stad. Hoe heftig was die cultuurschok?
„Dat viel wel mee, ik vond het studentenleven heerlijk. Ik ben ook meteen op kamers gegaan. Je moet wel bedenken dat Putten in die tijd al niet meer het behoudende dorpje uit de jaren vijftig was. Het was geweldig om op de universiteit en de studentenvereniging tussen mensen te verkeren die ook alleen maar meer wilden leren en weten.”
Maar toch: Putten of Utrecht –en later Leiden– zijn toch wel twee verschillende werelden?
„Je komt van alles tegen. Het scheelt dat ik niet op een reformatorisch school heb gezeten. In mijn klas was maar een handjevol kinderen kerkelijk. Ik heb op de middelbare school wel wat aansluiting gemist met mensen van mijn leeftijd. Later, tijdens mijn studie, had ik die gelukkig wel.”
Spontaan: „Ik houd ook erg van sport. Hardlopen, vroeger ook schaatsen, buiten zijn met de kinderen.”
Olympische Spelen gevolgd?
„Ik kijk weinig televisie, hoewel we er wel een hebben. En zeker geen sport. Dat vind ik weggegooide tijd. Je steekt daar zo weinig van op. Ik volg wel de nieuwsprogramma’s. Maar als je alles wat er op tv wordt gezegd eens op papier zou samenvatten, zit daar heel weinig zinnigs tussen.”
U bent op vrij jonge leeftijd hoogleraar geworden. Voelt u zich ook professor?
„Nee, niet echt. Mijn kinderen deden laatst een spelletje over een boek waarin een oude professor voorkwam. Dat is papa, zeiden ze. Maar mama is toch professor, vroeg ik toen. Nee, jij bent niet oud en je bent geen man, kreeg ik te horen. Dat is dus kennelijk het beeld dat zij van een professor hebben.
Ik ben wel heel dankbaar dat ik deze positie heb. Ze geeft je ontzettend veel vrijheid. Je kunt je eigen onderzoek doen, zelf je mensen aannemen en stimuleren. Dit is heel anders dan onder iemand werken.”
Hoe spreken de studenten u aan?
„Toen ik nog in Leiden werkte, was het vooral mevrouw De Graaf. Dat was daar ook wel een beetje de cultuur. Als ik in Utrecht voor een grote groep lesgeef, word ik ook met ”u” aangesproken. Maar in kleine onderzoeksgroepjes kan ik me voorstellen dat we elkaar zouden tutoyeren.”
Stiekem ook een beetje trots op wat u heeft bereikt?
De Graaf denkt even na. „Ja. Maar toch vooral dankbaar. Dat klinkt natuurlijk een beetje zijig. Ik bedoel daarmee dat er heel veel mensen hard werken, en toch soms niet bereiken wat ze willen. Je moet ook wat geluk hebben. Ik beschouw mijn positie niet als vanzelfsprekend.”
Waar komt uw fascinatie voor geschiedenis vandaan?
„Bij dat soort vragen heb je snel de neiging om met terugwerkende kracht een logische verklaring te vinden. Maar dat gaat bij mij niet op. Ik ben begonnen met een studie Duits en natuurkunde. Ik was goed in natuurkunde, maar vond de studie bij nader inzien niet leuk. Maar ik had dus net zo goed een carrière in die richting gehad kunnen hebben. De liefde voor Duits was logischer: mijn opa gaf les in middeleeuws Duits.”
Hoe verhouden de geschiedenislessen op de basisschool in uw jeugd zich tot uw studie geschiedenis?
„Niets is zo veranderlijk als de geschiedenis. Iedere generatie produceert haar eigen historie. Dat zegt ook iets over het wereldbeeld van die tijd. Daarbij treedt bijna automatisch geschiedvervalsing op. Een simpel voorbeeld: in elk tijdvak van de geschiedenis had men een ander idee bij de kleuren van het oude Rome. In de ene periode geloofden we dat de stad sepiakleuren had, dan weer overheersten de pasteltinten.
Het is in dit leven de kunst om naar de rand van je verstaanshorizon te lopen, op je tenen te gaan staan en er dan overheen te kijken.”
De laatste jaren specialiseerde u zich in terrorisme en aanverwante onderwerpen. Wat trekt u in die thematiek?
„Daar is wel een duidelijke lijn in te ontdekken. Tijdens mijn studie richtte ik me veel op de Tweede Wereldoorlog. Wat beweegt mensen om het kwade te doen? Wat zijn hun motieven? De grenzen tussen goed en kwaad hebben me altijd gefascineerd. Augustinus zei al dat de mens geneigd is tot alle kwaad. Maar hij leerde ook heel nadrukkelijk verlossing en bevrijding. In dat spanningsveld beweegt de mens zich, en zo moet je ook de geschiedenis zien. Daar geloof ik in.”
U verdiepte zich ook uitgebreid in de persoonlijkheid van terroristen. Zou u zelf terrorist kunnen zijn?
„Nee, daar ben ik een veel te grote lafaard voor. Ik ben van nature vooral een waarnemer. Ik wist vroeger al niet hoe ik met de groep mee moest spelen. Als ik ergens een bom moest leggen, zou ik de zaak eerst van dertig kanten bekijken. Maar het echt doen? Die overtuiging en daadkracht mis ik ten enenmale.”
Gaan geloof en wetenschap eigenlijk wel samen?
„Voor mij gaan ze zonder problemen samen. In het begin van mijn wetenschappelijke carrière had mijn onderzoek nog weinig met kerk en religie te maken. Inmiddels ben ik wel wat meer de filosofische kant opgegaan. Ik zie tegenwoordig sneller de grenzen en het gekleurde van de wetenschap. En dan kom je uit bij het rijk van de overtuiging en het geloof, dus ook bij mijn eigen normen en waarden. Bij historici is de houding doorgaans wat minder gepolariseerd dan wellicht bij biologen of natuurkundigen.”
Kijkt u ook met een wetenschappelijke bril naar de Bijbel?
„Ik kijk minder met een geschiedkundige bril naar de Bijbel. Voor mij is dat in de eerste plaats Gods Woord, en geen geschiedenisboek. De moeite die wetenschappers met de Bijbel hebben, verschilt per tak van wetenschap. Bij historici is de houding doorgaans wat minder gepolariseerd.”
Tot slot toch nog maar een inhoudelijke vraag over uw vakgebied. Vorige week onthulde The Washington Times dat de VS al in de jaren negentig van terroristische activiteiten van Osama bin Laden op de hoogte waren. Worden we op dit terrein niet voortdurend voor de gek gehouden?
„Voor de gek houden, suggereert dat er sprake is van een complot. Dat getuigt naar mijn idee van een te simplistisch wereldbeeld dat alles rationeel wil verklaren en overal een menselijke oorzaak achter zoekt. Er is geen ”mastermind” die alles manipuleert. Als dat wel zo was, was die persoon allang gevonden.
Hét probleem van veiligheidsdiensten is dat we tegenwoordig zo veel data kunnen verzamelen dat we wel een oneindig aantal hooibergen hebben, maar de spelden erin niet meer kunnen vinden.”
Levensloop Beatrice de Graaf
Beatrice de Graaf werd op 19 april 1976 in Putten geboren. Ze studeerde geschiedenis en Duits aan de universiteiten van Bonn en Utrecht. Van november 2004 tot juni 2013 was De Graaf voorzitter van de Vereniging van Christen-Historici. In 2004 promoveerde ze op een proefschrift over de relatie tussen de DDR, vredesbeweging en kerken.
De Graaf werd in 2007 tot hoogleraar conflict en veiligheid in historisch perspectief benoemd aan de Universiteit Leiden. Sinds 1 februari is ze hoogleraar History of Conflict and Global Governance aan de Universiteit Utrecht. De Graaf is getrouwd en heeft drie kinderen.