Wilhelm I
Onlangs stond er in de kerkhistorische rubriek in het katern Kerkplein een opvallend verhaal over de Rotterdamse Kruisdominee Cornelis van den Oever. Ten tijde van de Frans-Duitse oorlog (1870-1871) stuurde hij de koning van Pruisen (de latere keizer Wilhelm I) en zijn vrouw brieven waarin hij zich zonder meer achter de Duitse legers opstelde. Hun strijd was Gods strijd. Hij voelde zich met de Pruisische koning verbonden als broeders in Christus.
Die correspondentie tussen de Rotterdamse dominee en het Berlijnse hof was inderdaad opmerkelijk. De kruisdominees (en zeker Van den Oever) stonden er niet om bekend dat ze gemakkelijk dachten over bekering en geloof. Maar ten aanzien van de geestelijke staat van de Pruisische koning toonde ds. Van den Oever geen twijfel.
Ver weg
Ongetwijfeld speelde daarbij een rol dat Berlijn ver weg was. Zeker in die tijd. Psychologisch en qua reismogelijkheden net zo ver als nu New Delhi of Tokio. Als Van den Oever naast de koning gewoond had, zodat de predikant beter op de hoogte was geweest van zijn doen en laten, zowel zondags als door de week, dan had hij naar alle waarschijnlijkheid minder positief over zijn geestelijke staat geoordeeld.
Ook in het heden doet zich dat verschijnsel voor. Als het maar ver weg is, wordt iets of iemand eerder geaccepteerd en kan er meer mee door, dan wanneer het dicht bij huis gebeurt. Soms is dat positief, maar dat is lang niet altijd het geval. Bij verre reizen blijft de gave des onderscheids nogal eens op Schiphol achter!
Daarnaast valt te constateren dat het respect dat in gereformeerde kring vanouds gekoesterd wordt voor ”koningen en allen die in hoogheid zijn”, er gemakkelijk toe leidt dat men van hen qua levenswandel meer accepteert dan van anderen. Men is ook eerder van de waarachtigheid van hun geloof overtuigd. Ongetwijfeld zal ook dat de stellingname van Van den Oever beïnvloed hebben. Maar of dat terecht is?
De belangrijkste factor in deze kwestie is wellicht van historische aard. Een pro-Duitse opstelling, zoals we die bij Van den Oever aantreffen, was destijds voor orthodoxe protestanten heel voor de hand liggend. Frankrijk gold voor hen als het land van de Franse revolutie. Of om nog verder terug te gaan, als het land van de Hugenotenvervolging en de (ook in de brieven van Van den Oever aangehaalde) Bartholomeüsnacht.
De Franse bezetting ten tijde van Napoleon was nog niet zo lang geleden. Van Hitler en van ’40-’45 had men in die tijd nog geen weet.
Met name tegen die achtergrond moeten de toch wel opmerkelijke brieven van de Rotterdamse Kruisdominee gezien worden. Het feit dat de Pruisische koning tegen wil en dank door Bismarck in de oorlog met Frankrijk was meegesleept, zal Van den Oever onbekend zijn geweest.
Dat het Duitse keizerrijk, dat na de overwinning op de Fransen werd uitgeroepen, een sterk militaristisch karakter zou dragen, zodat wereldomvattende oorlogen met de andere Europese mogendheden welhaast onvermijdelijk waren, zag hij evenmin aankomen.
Die pro-Duitse oriëntatie in protestants-christelijke kring, die ook ten tijde van de Eerste Wereldoorlog nog sterk was, bracht sommigen er in de jaren dertig en veertig toe om de opkomst van Hitler te verdedigen en de Duitse bezetting van Nederland te vergoelijken.
Gevaarlijk
Nu is het nooit verstandig om slechts naar één kant te kijken. Wie gebiologeerd wordt door een bepaald gevaar, loopt gemakkelijk de kans dat hij allerlei andere gevaren over het hoofd ziet. Zo liet ds. Kersten zich sterk leiden door anti-Roomse gevoelens. Voor anderen was het communisme het rijk van het kwaad. Thans vormt de islam in veler oog de grote bedreiging van onze maatschappij.
Een dergelijke eenzijdigheid leidt gemakkelijk tot ontsporingen. Zeker als men van de weeromstuit andere krachten aanprijst en bejubelt waarop toch eigenlijk ook heel wat aan te merken is als men er een principiële meetlat naast legt.
Dat Van den Oever en met hem vele protestanten rond 1870 een aversie hadden tegen Frankrijk is goed te plaatsen. Maar dat mocht geen reden zijn om de Duitsers te bewonderen en hun strijd als een heilige oorlog te bestempelen, waarop ongetwijfeld Gods zegen zou rusten.
Zoals gezegd was Van den Oever daar niet de enige in. Ook iemand als Kohlbrugge stelde zich ten tijde van de Frans-Duitse oorlog geestdriftig op achter de Duitse legers. Groen van Prinsterer oordeelde daar anders over, maar hij was in zijn kring een eenzame uitzondering.