DNB doet door komst euro en bankenunie stappen terug
De Nederlandsche Bank: geen gewone bank. Tweehonderd jaar geleden opgericht en geëvolueerd tot bank der banken en hoeder van de gulden. Maar de gulden is er niet meer. Europa neemt nu de belangrijkste taken over.
De vlag kan uit aan het Westeinde en het Frederiksplein in Amsterdam, waar het zwaar beveiligde hoofdkantoor van genoemde instelling is gevestigd. Ze viert dat ze twee eeuwen bestaat. Stap voor stap verwierf ze een cruciale rol binnen onze nationale economie. Totdat de euro zijn opwachting maakte en, zo’n tien jaar later, de crisis in de bankensector en in de sfeer van de overheidsfinanciën zich in alle hevigheid aandiende. Door die ontwikkelingen verschuift de macht naar Frankfurt.
Zij is het geesteskind van koning Willem I. Toen hij in 1814 aantrad als staatshoofd, was Napoleon verslagen. Op economisch gebied zag het er in ons land echter niet goed uit. Niets herinnerde aan de glorietijd van weleer, toen Amsterdam floreerde als handelsknooppunt en financieel centrum en de Verenigde Oost-Indische Compagnie voor welvaart zorgde.
Willem I
Willem I wilde het tij keren en richtte daarom De Nederlandsche Bank op, afgekort als DNB. Hij had een nationale bank op het oog die via kredietverlening de bedrijvigheid op gang moest helpen. De Fransen waren erin geslaagd de gulden de status te geven van het enige wettige ruil- en betaalmiddel; voor die tijd circuleerden er meerdere munten. DNB kreeg meteen een bijzonder karakter door het alleenrecht om bankbiljetten van de eenheidsvaluta in omloop te brengen. Qua hoeveelheid –tot 1936 kenden we de gouden standaard– ging het om een percentage van de voorraad goud die in de kluizen lag. Het metaalgeld werd geslagen in Utrecht.
In de tweede helft van de 19e en het begin van de 20e eeuw veranderde de positie van DNB. Er kwamen meer particuliere banken, die dankzij hun diverse diensten veel burgers en bedrijven als klant konden begroeten. DNB ging geleidelijk aan fungeren als kredietverstrekker voor die nieuwkomers in bankenland. Hij stelde daarbij eisen ten aanzien van hun doen en laten, wat een stuk betrouwbaarheid waarborgde voor de rekeninghouders. Zo groeide hij uit tot toezichthouder en centrale bank.
Een wettelijke basis voor die functie ontbrak vooralsnog. Pas in 1937 startte een staatscommissie een onderzoek naar de wenselijkheid daarvan. DNB had in de voorgaande jaren, na de beurskrach van 1929 en tijdens de daaruit voortvloeiende economische depressie, de regie gevoerd over de saneringsoperaties binnen het bankwezen. Soms verschafte hij noodkredieten om een faillissement af te wenden. Het doel was hetzelfde als na het uitbreken van de crisis in 2008: het financiële stelsel behoeden voor een totale ineenstorting.
Monetaire autoriteit
Na de oorlog, in 1948, trad de Bankwet in werking. Die legde taken en bevoegdheden vast van DNB in de hoedanigheid van monetaire autoriteit. De opdracht luidde: „de waarde van de Nederlandse geldeenheid te reguleren op zodanige wijze als voor ’s lands welvaart het meest dienstig is, en daarbij die waarde zoveel mogelijk te stabiliseren.” DNB als hoeder van de gulden, anders verwoord: als bestrijder van inflatie, want stijgende prijzen hollen immers de waarde van de munt uit. Het toezicht op de algemene banken werd geregeld in de Wet toezicht kredietwezen van 1952 en was erop gericht de belangen van het publiek te beschermen dat zijn geld toevertrouwde aan de spaar- en kredietbedrijven.
De naoorlogse presidenten van DNB, onder wie Jelle Zijlstra (1967-1981) en Wim Duisenberg (1982-1997), hanteerden de officiële rente, het tarief waartegen de commerciële banken kunnen lenen bij de centrale bank, als voornaamste instrument van hun monetaire aanpak. In de praktijk beschikten zij over weinig beleidsvrijheid. Nederland was in economisch opzicht sterk afhankelijk van de grote buurman Duitsland. Als de Bundesbank de rente wijzigde, volgde meteen eenzelfde aanpassing van de kant van DNB. Bij een re- of devaluatie van de D-mark ging de gulden vrijwel altijd mee. Anders zou die uit de pas lopen, met gevolgen voor de concurrentiepositie. DNB voerde op die manier wel een betrouwbaar, solide monetair beleid. De keuze voor Duisenberg als eerste president van de Europese Centrale Bank (ECB) vormde een beloning voor die reputatie.
Zelfstandigheid kwijt
In de jaren negentig van de vorige eeuw bouwde Europa aan één munt, met een centraal monetair bestuur. Dat resulteerde in de invoering van de euro. Vanaf 1999 was er sprake van niet meer te wijzigen onderlinge wisselkoersen tussen de valuta van de deelnemende landen aan het project, sinds 2002 beschikken burgers in de portemonnee over de munten en bankbiljetten van het gemeenschappelijk betaalmiddel.
De gulden verdween. DNB, onder Nout Wellink (1997-2011) en Klaas Knot (2011-heden), is niet langer de baas over de geldpolitiek in Nederland. Op dat gebied regeert de ECB in Frankfurt over de hele eurozone. De presidenten van de nationale centrale banken mogen wel meepraten en meebeslissen in de raad van bestuur, maar zijn hun zelfstandigheid kwijt.
Komende herfst krijgt die ontwikkeling een vervolg. Onder invloed van de schuldencrisis ontstond het plan tot de oprichting van een bankenunie. De eerste fase, vanaf 1 november, voorziet in het overhevelen van het toezicht op de grote banken, de zogenoemde systeembanken, naar de ECB. Als toezichthouder liep DNB trouwens de afgelopen jaren flink wat krassen en deuken op. Er klonk naar aanleiding van de drama’s rond Icesave, ABN AMRO, DSB en SNS Reaal forse kritiek op zijn optreden.
De economische integratie op het continent betekent een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van DNB. De instelling doet stappen terug en gaat verder als onderdeel van de Europese Monetaire Unie (EMU) en de Europese bankenunie.
Hoeder van de gulden, de taak die hem de statuur verschafte van ongenaakbaar instituut: het behoort tot het verleden. DNB opereert voortaan in de schaduw van de ECB.