Gewoon lesgeven is ook christelijk
Christelijk onderwijs heeft al meer in huis dan Bert Kalkman suggereert, reageert Richard Toes.
Bert Kalkman benadrukt in RD 20-2 dat het ontbreken van een eigen schoolpedagogiek en visie op het leren ons onderwijs kwetsbaar maakt. Daardoor staat het reformatorisch onderwijs open voor adaptief en ontwikkelingsgericht onderwijs, het sociaal-constructivisme en de accountabilitycultuur achter het opbrengstgericht werken. Het is naar mijn oordeel belangrijk en terecht dat Kalkman dit onderwerp aansnijdt. Het is inderdaad gebleken dat het reformatorisch onderwijs bij de reeks onderwijsvernieuwingen het roer moeilijk recht heeft kunnen houden en openlag voor goeroes van diverse pluimage.
Maar in de redenering van Kalkman wringt ook iets. Het volgen van de nieuwste trends in onderwijsland is naar mijn oordeel in de eerste plaats niet alleen te wijten aan een gebrek aan een eigen pedagogiek. Zeker, lange tijd was men in bevindelijk gereformeerde kring helemaal niet optimistisch over de mogelijkheden van de opvoeding. Pedagogische studies waren er dan ook niet. Opvoeden werd zelfs tot in de jaren 50 als een onmogelijkheid getypeerd. Maar zo bleef het niet. In de jaren 80 en 90 zijn er diverse pogingen gedaan om tot een pedagogische visie te komen.
Ik denk aan de inzet van onder meer Bregman, Vogelaar en met name ook die van ds. Golverdingen. Hun inbreng wordt mijns inziens door Kalkman te gemakkelijk vergeten. Natuurlijk, er valt op hun visie af te dingen. Maar de vatbaarheid van reformatorische scholen voor allerlei wind van leer op het gebied van pedagogiek wordt naar mijn oordeel vooral verklaard door het dedain waarmee de normatieve pedagogiek, waarop deze auteurs zich voor een flink deel baseerden, in reformatorische kringen is afgeschreven. Dat dedain zou ter discussie gesteld moeten worden.
Natuurlijk is de originaliteitsvraag aan de orde: er werd rijkelijk gesteund op producten van neogereformeerden als Bavinck en Waterink. Maar dat is niet vreemd, gezien het feit dat in bevindelijk gereformeerde kringen hooguit Kuijt en Florijn wat minder gestructureerde pedagogische gedachten aan het papier toevertrouwden. De redelijk dominante oriëntatie in de afgelopen twee decennia op de vader van het adaptieve leren, de orthopedagoog Luc Stevens, laat duidelijk de verwarring zien in het reformatorisch onderwijs. We moeten deze periode van het pedagogisch eclecticisme achter ons laten. Het werk van de betrekkelijke amateurs van de jaren 80 en 90 zou serieus voortgezet moeten worden in het vormgeven van een „kleine gereformeerde pedagogiek” (Golverdingen). We hebben nu toch wel voldoende kader? Veel overtuigingskracht hebben de pogingen tot op heden niet.
Eendimensionaal
Het valt in de tweede plaats op dat Kalkman (c.s.) tamelijk eendimensionaal lijkt te focussen op zijn favoriete vorm van onderwijs. Het is opmerkelijk dat hij in zijn artikel het –inmiddels besmette?– begrip van exemplarisch onderwijs (onderwijskunst) mijdt, maar inmiddels deze onderwijsvorm wel als de ultieme vorm van christelijk onderwijs presenteert, waardoor leerlingen uiteindelijk „zichzelf zien in de spiegel van de christelijke traditie.”
Natuurlijk heeft deze vorm van onderwijs heel mooie kanten. Maar vanuit het voortgezet onderwijs beschouw ik het grotendeels als luxe, als ‘didactisch vet’, leuk als je eens wil uitpakken in speciale projectweken, maar niet geschikt als grondtoon voor een reformatorische pedagogiek. En op den duur voor leerlingen overigens even saai als de vaak bekritiseerde instructieve methode.
Problematischer vind ik ten slotte dat Kalkman zijn ideale onderwijs afzet tegenover het gewone lesgeven. Er bestaat in onze kringen een neiging om alles in het bijzondere te willen trekken. Misschien omdat onze identiteit niet meer verbonden is met het gewone, het alledaagse. Vandaar wellicht ook die krampachtige oriëntatie op didactische hoogstandjes, waarin de eigen christelijke visie ultiem zou kunnen worden vertaald. Gewoon lesgeven, hoe je dat verder ook wilt definiëren, lijkt me ook christelijk. Het moet leerlingen eenvoudig geleerd worden dat onderwijs voor een flink deel ook antwoorden geeft op vragen die ze zelf niet stellen. Veel onderwijsvernieuwingen, ook het exemplarisch leren, zetten te nadrukkelijk in op de leervraag van de leerling. Dat eenzijdig centraal stellen van het kind is een verkeerd uitgangspunt: het kind moet opgevoed en onderwezen worden.
Organisch
Bavinck stelde over het ideaal van de christelijke opvoeding dat dit te maken heeft met waarachtige godsvrucht, organisch met degelijke kennis en echte beschaving (Bildung) verbonden. Het is niet zo productief om deze vorm van onderwijs als humanistisch af te schrijven. De door Kalkman gewraakte Bildung en het met elkaar in dialoog gaan, de methode van de onderwijskunst, sluiten elkaar niet uit.
Bildung is niet het einde. Het exemplarisch onderwijs ook niet. Ik steun, ondanks mijn bedenkingen, de positieve oproep van Kalkman om als scholen goed en praktisch na te denken over de vulling van het christelijk onderwijs. In de kern van het onderwijs, op de scholen, moet het gebeuren. Het is handig om te weten dat we daarbij kunnen steunen op de schouders van reuzen.
De auteur is directeur van scholengemeenschap Guido de Brès te Rotterdam.