Aandacht voor Nadere Reformatie neemt af
Er lijkt steeds minder aandacht te zijn voor de Nadere Reformatie. Heroriëntatie op het erfgoed van gereformeerde theologen uit de 17e en 18e eeuw zou vandaag de dag winst opleveren.
Vrijdagmiddag, begin jaren zeventig. Van drie tot vijf zat de Utrechtse collegezaal stampvol. Meer dan honderd studenten theologie en enkele tientallen andere belangstellenden hingen aan de lippen van prof. dr. S. van der Linde. De luisteraars waren vol ontzag over de grote kennis van Van der Linde van het gereformeerde protestantisme, meer in het bijzonder van de Nadere Reformatie. Voor zijn onderwijs daarover offerden ze graag de laatste middag van de werkweek op. Spannende vraag is of een dergelijk college vandaag de dag nog zo veel studenten en belangstellenden zou trekken. Te vrezen valt dat het aantal hoorders danig gedecimeerd zou zijn. Hoewel we sinds het begin van de jaren tachtig een Stichting Studie der Nadere Reformatie kennen, lijkt het erop dat de belangstelling voor deze periode in de Nederlandse kerkgeschiedenis tanende is.
Er zijn verschillende tekenen die daarop wijzen. Ondanks zijn niet aflatende studie van de Nadere Reformatie heeft prof. dr. W. J. op ’t Hof –de huidige kenner van het puritanisme en het gereformeerde protestantisme– toch minder mensen onder zijn gehoor dan Van der Linde. Dat ligt niet aan zijn deskundigheid, maar waarschijnlijk aan de afnemende interesse voor deze periode.
Tweede signaal: wie de onderwerpen waarop theologen promoveren op een rijtje zet, ziet een verschuiving. Mede door het werk van Van der Linde en zijn opvolger prof. dr. C. Graafland waren er in de jaren zeventig tot en met de jaren negentig van de vorige eeuw nogal wat mensen die zich verdiepten in een oudvader. Scripties en dissertaties over de keur van de oude Nederlandse theologie waren er genoeg.
Dat is vandaag de dag duidelijk minder. Weliswaar zijn er recent nog twee promovendi geweest die hun titel behaalden met doorwrochte studies over Johannes d’Outrein en Melchior Leijdekker, maar ze zijn een minderheid geworden. De interesse van promovendi gaat meer uit naar onderwerpen op het terrein van de systematische theologie of het Nieuwe Testament. Niets mis mee natuurlijk. Maar het is wel opvallend.
Derde indicatie: midden jaren tachtig trok de enkele jaren geleden overleden Ton Bolland volle veilingzalen als hij in Amsterdam predikantsbibliotheken met veel boeken van oudvaders verkocht. Kopers waren niet alleen bibliothecarissen van gerenommeerde instituten maar ook predikanten en studenten theologie. Natuurlijk had dit ook een schaduwzijde. De prijzen stegen naarmate de belangstelling groeide en oude werken werden steeds minder betaalbaar voor een beperkte portemonnee. Maar er was interesse.
Ook dat neemt af en niet alleen als gevolg van de digitalisering of de crisis. Oud goud verdwijnt onder het stof. Sommige boeken staan soms jaren in de vitrine van antiquariaten. Als men als predikant meende dat een mooie bibliotheek met veel oudvaders vervat in perkamenten banden een goede oudedagsvoorziening garandeerde, komt men nu vaak teleurgesteld uit. De prijzen zijn gekelderd omdat de vraag afneemt.
Er is in ons land nog steeds belangstelling voor geschiedenis. Maar die betreft vooral de recente periode, zeg maar vanaf het begin van de Tweede Wereldoorlog – al neemt in dit herdenkingsjaar de interesse voor de Eerste Wereldoorlog toe.
Hetzelfde geldt voor de kerkgeschiedenis. Lectuur op gebied van de kerkgeschiedenis van de 20e eeuw is –mede door de aanhoudende stroom herdenkingsboeken van plaatselijke gemeenten– nog steeds aanwezig. Evenzo is er nog altijd een markt voor theologische werken. Maar dan graag boeken van meer eigentijdse theologen, al dan niet van Amerikaanse origine. Wie wat verder terugkijkt is algauw een eenling.
Dat is zeker een verarming. Natuurlijk is het nodig dat theologen en gemeenteleden op de hoogte zijn van recente theologische ontwikkelingen. Hoe zal men anders zijn eigen tijd kunnen begrijpen? Het is nodig bij te blijven. Maar het is wat anders als dientengevolge het erfgoed van weleer in de vergetelheid raakt. Juist omdat oude theologen vaak vragen van nu op een verrassende wijze beantwoorden. Het is zoals een student verrassend constateerde toen hij op aanraden van een docent enkele werken van oudvaders bestudeerde: „Die man schrijft over dingen waar we nu druk mee zijn en biedt antwoorden op actuele vragen.”
In zijn inleiding op de bundel ”De Nadere Reformatie en het gereformeerd piëtisme” (Den Haag, 1989) schrijft de Apeldoornse kerkhistoricus prof. dr. W. van ’t Spijker: „Indien één ding duidelijk is bij de geschiedenis van de Nadere Reformatie, dan is dit de onschatbare betekenis van vroomheid juist als gereformeerde vroomheid. De praktische theologie vindt in haar een object niet alleen van studie, maar vooral van theologische vroomheidsbeleving. Het moderne begrip spiritualiteit dreigt een verzamelnaam te worden van ongedefinieerde, vage en gevoelsmatige religiositeit, waarbij de Heilige Geest dikwijls genoemd wordt alsof het verleden over Hem nog niets wist. De charismatische beweging kan van de Nadere Reformatie leren hoe onjuist die constatering is. Het werk van de Geest in de toe-eigening van het heil heeft hier reeds volle aandacht gehad. We kunnen niet doen alsof de Geest pas vandaag ontdekt is.”
Heroriëntatie op het erfgoed van gereformeerde theologen uit de 17e en 18e eeuw zou vandaag de dag winst opleveren. Theologische twistpunten waarover men zich nu druk maakt, blijken allang te zijn doordacht. En als men kennis zou nemen van de antwoorden, konden veel verhitte discussies worden voorkomen. Als men tenminste deze oude theologen eerlijk tegemoet wil treden. Dat betekent vooral: het hele oeuvre van een schrijver in rekening brengen en niet zomaar enkele citaten wegplukken omdat die nu eenmaal goed passen in het eigen straatje. Van der Linde zei eens: „Veel predikanten van nu laten onze oude theologen buikspreken. Maar dat buikspreken is niet meer dan wat gerommel in de darmstreek; het lichaam wordt niet gevoed.”
Zou het geen aanbeveling verdienen als er in gemeenten korte cursussen worden gegeven door ambtsdragers waar een belangwekkend werk van een theoloog uit de Nadere Reformatie wordt besproken? Veel mensen kunnen zich er moeilijk toe zetten om uit zichzelf een dikke pil ter hand te nemen. Ze vinden het vaak ook lastig om lijnen in zo’n boek te ontdekken. Door dergelijke cursussen worden mensen min of meer gedwongen om (door) te lezen in werken die op het eerste gezicht nogal taai zijn. Zou een organisatie als de Stichting Studie der Nadere Reformatie hierin ook geen rol kunnen spelen? Wie –terecht– wijst op het belang van aandacht voor het erfgoed zal zich ook moeten bezinnen op manieren om dat erfgoed dicht bij de mensen te brengen.
De interesse voor de Nadere Reformatie en het puritanisme nieuw leven inblazen is geen luxe of een hang naar nostalgie. Van der Linde sloot in 1954 op de Utrechtse universiteitsdag een referaat over de betekenis van de Nadere Reformatie voor kerk en theologie als volgt af: „Ze (= de Nadere Reformatie) heeft in haar tijd volhardend aangeklopt aan de deur van kerk en theologie om toegang en erkenning. Ze is echter nauwelijks aangehoord en eerder schamper afgewezen. Maar als ferment heeft ze toch wel doorgewerkt. We kunnen ons zonder haar en haar invloed het bestaan van met name de Hervormde Kerk in Nederland niet indenken.”