Mano Bouzamour: de Gerard Reve van de islam
Gerard Reve, Jan Wolkers, Jan Cremer: ze schokten de christelijke lezer in de jaren zestig vanwege hun onverhulde godslastering. Is er nu, vijftig jaar later, een Reve van islamitischen huize opgestaan? De jonge Mano Bouzamour gooit hoge ogen. Maar dat eist een zware tol van bedreigingen en eenzaamheid. Zijn ouderlijk huis komt hij niet meer in.
De toon voor het interview, in een Amsterdams etablissement, is snel gezet. „Het Reformatorisch Dagblad, hè? Waar kom je vandaan? Uit Staphorst?” Mano Bouzamour (22) is openhartig, oprecht en soms ook behoorlijk naïef. Hij schreef een boek dat onmogelijk aan te bevelen is, vooral vanwege het overvloedige gebruik van –soms zeer grove– schuttingtaal en seksuele uitspattingen.
Toch is ”De belofte van Pisa” het signaleren waard. Dat komt mede door het literaire gehalte van het boek: de schrijfstijl is geslaagd en de vergelijkingen zitten doordacht in elkaar.
Het komt echter vooral door de thema’s die Bouzamour aansnijdt. Net als bij ex-christelijke auteurs uit de jaren zestig gaat het over de worsteling met het ervaren juk van religie, de zoektocht naar vrijheid en ultieme zelfverwerkelijking. Bekende thema’s dus, maar voor het eerst in een totaal nieuwe jas: die van de Marokkaanse islam.
Daar komt bij dat Bouzamour een achtergrond heeft die tot de verbeelding spreekt. De ingrediënten: twee zo goed als analfabete ouders die in de jaren zeventig uit Marokko naar Nederland kwamen. Een groot gezin in de Amsterdamse Diamantbuurt met drie jongens en drie meiden. Behalve schoolboeken letterlijk geen enkel ander boek in huis dan de Koran. Een moeder die nog steeds geen woord Nederlands spreekt, een vader die dat heel gebrekkig doet. En dan staat een van die zoons op, gooit alle ballast van zich af en verschaft zich met een daverend debuut toegang tot de eregalerij van de Nederlandse letteren.
Dat was reden genoeg om hem op het schild van de vaderlandse literaire kritiek te hijsen. Van NRC Handelsblad tot het tv-praatprogramma Pauw en Witteman: overal mocht Bouzamour de achterliggende weken vertellen over hoe hij zich ontworstelde aan het Marokkaanse milieu – precies zoals zijn hoofdpersoon Sam in ”De belofte van Pisa” dat doet. Het boek verscheen in november; de vijfde druk is al een feit.
De tol van die roem is groot. „Mijn oude Marokkaanse vrienden spreek ik niet meer. Zelfs de imam heeft tijdens het vrijdagmiddaggebed gezegd dat de jongens niet meer met mij mogen omgaan. Ik denk weleens: Wat zou er gebeuren als ik er nu heen ga? Welke woorden krijg ik over me heen? Of zou ik fysiek gepakt worden? Geen idee. Ik heb al gevochten vanwege dit boek, en ik ben bespuugd.”
Bouzamour woont nu bij zijn oudere broer, de enige van het Marokkaans-Nederlandse gezin die nog contact met hem wil. Zijn ouders hebben een ander slot op de deur gezet, zodat hij niet meer binnen kan komen. „Ze luisteren naar de buren”, is het mistroostige oordeel van Bouzamour. „Dat ze me het huis uit hebben gezet, is een wanhoopsdaad. Ze moesten de buitenwereld laten zien hoe erg ze het vinden wat ik heb gedaan.”
Hij lacht, maar het is een grimlach. „Er zijn de afgelopen tijd zelfs mensen naar mijn ouders gekomen om hen te troosten, alsof ik overleden was.”
Je ouders hadden je liever als crimineel gezien dan als auteur van een boek dat Allah belastert?
Hij applaudisseert. „Mooie observatie. Inderdaad. Er is zo veel drugshandel, en ook onze ouders weten dat. Iedereen weet het, het gebeurt onder hun ogen. Zo ken ik veel Marokkaanse meisjes met hoofddoek die in het park seks hebben omdat er thuis niet over gepraat kan worden. Maar als je er niet over spreekt, is het er ook niet.”
Heb je nog contact met je ouders?
Zijn gezicht vertrekt. „Daar ben ik veel te boos voor. Hallo, ik ben toch hun zoon? Waarom moet het zo? Ik begrijp dat niet.” Een vloek volgt.
Begrijp je wel dat mensen gekwetst kunnen worden? Door wat je schrijft, of door een vloek.
„Maar ik bedoel het niet naar. Ook niet in mijn boek. Ik wil gewoon een mooi verhaal vertellen. Sam heeft vragen zoals ik die heb. Het idee dat een God die de mensen heeft gemaakt tegelijk zo rancuneus is, dat kan ik niet geloven. En wat ik ook niet begrijp: waarom mag je over God geen grapjes maken?”
Omdat God voor veel mensen heilig is?
„Tsja. Mijn hoofdpersoon zit met deze dingen.” Dan: „Vond jij het aanstootgevend?”
Ja. Vooral de vele vloeken en krachttermen.
Hij kijkt onthutst. „Ik heb het echt niet gedaan om te kwetsen. In Amsterdam praten we zo. Al die termen zitten verweven in de straattaal.”
Het was vooral het lef waarmee Bouzamour over zijn achtergrond schreef die hem waardering bracht. Tot dusver is er nauwelijks een verschil met Reve of Cremer uit de jaren zestig.
Veel opzienbarender, en vrijwel onopgemerkt in de kritieken, is echter het feit dat Bouzamour in de verste verte geen idee heeft dat hij met zijn woordkeus mensen kwetst. Waar Reve haarfijn aanvoelde wat kwetsend zou zijn voor zijn publiek, staat Bouzamour als kind van deze tijd nu eenmaal areligieus in het leven.
Wellicht is dat het probleem: dat de antenne voor wat heilig is, vrijwel compleet verdwenen is.
„Ja, dat is weg. Dat denk ik ook.”
Maar je bent er wel mee opgevoed, je ouders zijn orthodoxe moslims.
„Klopt, maar het boek had nog veel aanstootgevender kunnen zijn. Als ik gewild had, had ik eens flink op de zere plekken kunnen drukken. Maar daar was ik niet op uit; zo zit ik niet in elkaar. Echt, ik wilde gewoon een mooi verhaal vertellen.”
Bij het schrijven had je nooit het idee: dit gaan ze niet leuk vinden?
„Niet als het over religie ging. Alleen bij de seksscènes. En dan nog zag ik er geen kwaad in. Er is een seksscène waarbij de hoofdpersoon op zijn knieën op bed ligt. Op dat moment denkt hij terug aan zijn jeugd in de moskee, waar hij dezelfde houding aannam om te bidden. Veel moslims zijn daar heel kwaad om geworden. Maar ik vind niet dat ik het gebed ontheilig. Ik maak alleen maar een mooie literaire parallel en snap niet dat mensen daardoor beledigd kunnen worden. Ik wil het ook niet snappen, want ik wil kijken als een kunstenaar.”
Kunst heeft voor jou de plaats van God ingenomen?
Blij: „Wow, dat vind ik een mooie quote. Ik denk dat het klopt. Je gaat nu geen thee in mijn gezicht gooien, hè?”
Bouzamour is een literaire veelvraat: hij werd gegrepen door Nederlandse klassiekers die hij voor school moest lezen, maar ook door de Engelse en Russische grootheden. Zijn helden op dit moment zijn vooral Amerikaans, zegt hij. „Mensen als David Benioff en Stephen King. In Nederland moet je denken aan Tommy Wieringa en Herman Koch. Zij schrijven filmisch, dat wil ik ook. Mijn boek gaat verfilmd worden.” Hij bedenkt nog een naam. „Trouwens, Gerard Reve vind ik ook oké.”
Dat is niet omdat Reve kwetsend schrijft over religie, zegt hij er direct bij. „Ik vind zijn soberheid iets moois. Ik voel zelf iets van de eenzaamheid die hij kan beschrijven. Mijn hoofdpersoon Sam kent dat ook. Hij houdt niets over.”
Bouzamour grijpt naar zijn smartphone, zoekt een stukje op van Reve. Via WhatsApp stuurt hij het door. Het is een bekend citaat van Reve: „Eigenlijk geloof ik niets, en twijfel ik aan alles, zelfs aan U. Maar soms, wanneer ik denk dat Gij waarachtig leeft, dan denk ik, dat Gij Liefde zijt, en eenzaam, en dat, in zelfde wanhoop, Gij mij zoekt, zoals ik U.”
Beter kan het niet gezegd worden, vindt Bouzamour. Zijn ogen stralen. „Dit is zó raak.”
Met permissie: je eigen boek is toch een stuk oppervlakkiger.
„Dat heeft denk ik met m’n leeftijd te maken. We spraken als jongens nu eenmaal weinig over dit soort dingen, hoe je religie kunt beleven. Ik was veel meer bezig met uitgaan, met leuke dingen. Maar misschien komt het nog. Ik wil altijd alles openhouden. Ook in mijn boek. Sam krijgt aan het eind een gebedskleed van zijn vader overhandigd. Hij had het niet aan hoeven nemen, maar hij doet het toch. Je weet nooit waar dat toe leidt.”
De belofte van Pisa
De Marokkaans-Nederlandse Sam –Samir– is twaalf als hij aangenomen wordt op het –werkelijk bestaande– Hervormd Lyceum Zuid in Amsterdam. Dat is een prestigieuze, zo goed als blanke middelbare school, en bij ijssalon Pisa moet Sam zijn oudere broer plechtig beloven dat hij het gaat halen.
Wat volgt, is een relaas dat sterke trekken heeft van een klassieke Bildungsroman. Sams oudere broer, met wie hij een diepere band heeft dan met welk meisje ook, krijgt een celstraf van zes jaar na een zeer gewelddadige overval. Hij komt weer vrij als Sam het vwo af heeft. In de tussentijd moet Sam het zelf zien te rooien.
Al snel keert Sam zich af van de kleine wereld van zijn ouders. Hij ontdekt zijn eigen lichamelijkheid, die een hoofdrol gaat spelen – alsof Sam verliefd is op zichzelf. Plezier is daarbij het hoogste goed, zijn Sams letterlijke woorden. De enige ‘openbaring’ die hij in de moskee krijgt, is dat God de echo is van je eigen stem.
Wat de met veel vaart geschreven roman interessant maakt, is niet alleen de ontworsteling uit het islamitische milieu, maar ook de brugfunctie die Sam vervult tussen de onder- en de bovenwereld, tussen hoge en lage cultuur. Op zijn scooter luistert hij naar Schubert en op zijn kamer staat een –gestolen– vleugel.
De ronduit grove taal en Sams obsessie met lichamelijkheid maken echter dat het boek voor een christelijke lezer al snel onverteerbaar zal zijn.
Boekgegevens
”De belofte van Pisa”, Mano Bouzamour; uitg. Prometheus, Amsterdam, 2013; ISBN 978 90 446 2543 1; 286 blz.; € 15,-.