Verzoening niet te vatten vanuit onze denkschema’s
Wordt het geheimenis van de maagdelijke geboorte in zondag 5 en 6 van de Heidelberger Catechismus (HC) niet te veel ontrafeld?
Het lijkt bijna het resultaat van een kille rekensom. Jezus Christus „moest” wel God en mens zijn, want: „Wat voor Middelaar moeten we dan zoeken? Een Middelaar die waarachtig en rechtvaardig mens is en toch sterker dan alle schepselen, dat wil zeggen, die tevens waarachtig God is.” De Middelaar dient dus aan twee vereisten te voldoen. Zondag 6 sluit aan met de logische vervolgvragen inzake die twee vereisten. In de eerste plaats: Waarom moet Hij een waarachtig en rechtvaardig mens zijn? En in de tweede plaats: Waarom moet Hij tegelijk waarachtig God zijn?
Doet deze ‘rekensom’ wel recht aan wat de Schrift zegt? Dat is de eerste vraag. Daarna komt de vraag of het in onze tijd ook met andere woorden gezegd kan of moet worden.
Denkschema
Misschien is vooral dat woord „moeten” de aanleiding geweest om in deze zondagen van de HC niet meer te lezen dan een droge redenering waar geen leven in zit en die ver lijkt af te staan van het: „wat is uw enige troost beide in leven en sterven?” van HC 1. Het lijkt alsof hier met behulp van de rede het heilsplan van God wordt ontrafeld. Alsof je door logisch denken uit jezelf de antwoorden van de Bijbel kunt vinden: het probleem is ongeveer zus, dus ‘moet’ de oplossing ongeveer zo zijn.
Dat zou inderdaad een brug te ver zijn. Wanneer wij zouden gaan bepalen aan welke vereisten de Middelaar moet voldoen is het echt mis. Want welke norm zouden we dan voor het woordje ”moeten” willen gebruiken? Dan zou het weleens kunnen dat onze rede de voorwaarden gaat stellen waaraan de „kandidaat-middelaar” zou moeten voldoen. Zo mag het niet: niet Hij moet in ons denkschema passen, maar wij moeten leren denken vanuit wat God over Zichzelf heeft geopenbaard in de geschiedenis. Anders gezegd: wij moeten leren denken vanuit Gods ‘denkschema’.
En dan blijkt er in de Schrift zelf sprake van een ”moeten”. Dat is geen noodzakelijkheid waaraan God onderworpen zou zijn. Dan zou Hij aan vereisten moeten voldoen waaraan Hij onderworpen zou zijn en die dus hoger zouden staan dan Hijzelf. Dat is onmogelijk. Het ”moeten” is het heerlijke, Goddelijke ”moeten” van zijn vrije welbehagen. Het heeft God behaagd Zijn Zoon als Middelaar te zenden. En „zo moest de Christus lijden en van de doden opstaan ten derden dage” (Luk. 24:45,46, vergelijk Hand. 17:3; 1 Kor. 15:1-4).
Achteraf
Er is een Middelaar! „Want er is één God, er is ook één Middelaar van God en mensen, de mens Jezus Christus” (1 Tim. 2:5). We zetten niet in bij een programma van eisen dat door ons opgesteld is. Nee, men kan zeggen: ook hier gaat het om een ontvouwing van de enige troost uit zondag 1. Hij is reeds beleden als „mijn getrouwe Zaligmaker, Die met Zijn dierbaar (kostbaar) bloed voor al mijn zonden volkomen betaald en uit alle heerschappij van de duivel verlost heeft.” We eindigen in zondag 6 dus niet bij vraag en antwoord 18, maar dat is eigenlijk juist de inzet: niet wij bepalen vooraf de vereisten waaraan een Middelaar moet voldoen, maar we kunnen alleen „achteraf” deze Middelaar bewonderen met wat in antwoord 16 en 17 over Hem beleden wordt.
Wijlen professor J. van Genderen heeft er in zijn opstel ”De Heidelbergse catechismus in discussie” reeds op gewezen dat Ursinus deze vragen in zijn Kleine Catechismus opgenomen had bij het geloofsartikel ”Ontvangen van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria”. Dat zou de voorkeur verdiend hebben. Het blijft dan een beetje warmbloediger.
Toch meen ik dat wanneer er in de prediking over HC zondag 6 aangesloten wordt bij de Schriftgedeelten die in de verwijzingen staan, deze zondag ook onderwijst in de enige troost. Bij de vraag: „Waarom moet Hij een waarachtig en rechtvaardig mens zijn?” wordt immers verwezen naar Hebreeën 2:14-16. De kinderen zijn vlees en bloed deelachtig. Die kinderen zijn in doodsnood. De duivel als de ”cipier van de dodencel” moet tenietgedaan worden. Omdat Hij geen engelen aanneemt maar zaad van Abraham, moest Hij in alles aan Zijn broeders gelijk worden. Zo vervult Hij Zijn dienst als de Hogepriester. Hier wordt ieder denkschema doorbroken. En bij de vraag waarom Hij tegelijk waarachtig God moet zijn verwijst de Catechismus naar Jesaja 53, het lied van de lijdende Knecht.
Bruggenbouwer
Een goed beeld om het in onze tijd in eigen woorden te zeggen is dat van een brug. God en mens zijn gescheiden door een onoverbrugbare kloof; tenminste wat de kant van de mens betreft. Een mens kan niet meer tot God naderen en God is aan geen mens verplicht tot hem of haar te komen De Middelaar is van de kant van de beledigde partij, God, gekomen. De Middelaar behoort helemaal aan de kant van God en is helemaal aan de kant van de mens gekomen. In Hem is de kloof tussen God en mens overbrugd. Deze ‘verbinding’ die Hij als Middelaar in eigen persoon is, is tot stand gekomen door als echt en rechtvaardig mens in de kloof van het oordeel af te dalen (antw. 16) en het oordeel te dragen dat Hij alleen kon dragen (antw. 17).
Je zou hier ook kunnen aansluiten bij de oorspronkelijke betekenis van de titel pontifex maximus, de Latijnse naam voor de hoogste priester (hogepriester). Het is weliswaar de titel die de pausen zich later toegeëigend hebben, maar oorspronkelijk betekende pontifex “bruggenbouwer” Wie nam in het initiatief voor de brug? De Vader. Wie is de brug? De Zoon. Wie maakt de brug? De Heilige Geest. Natuurlijk moeten er dan meer woorden gebruikt worden. Het is slechts bij wijze van illustratie.
Het kan in onze tijd nuttig zijn om naast het gebruik van beelden die wijzen op het herstel van de relatie tussen God en mens te wijzen op de functie die Jezus Christus vervult als de Middelaar. Wie Hij is, blijkt uit wat Hij doet. Neem een concrete geschiedenis erbij, zoals de doop in de Jordaan, en laat de vraag daar ‘vlees en bloed’ krijgen: „Waarom laat Jezus Zich dopen met de doop der bekering tot vergeving van zonden?” En wat Hij doet, kan Hij alleen omdat Hij deze Middelaar is: echt en rechtvaardig mens én echt God. Zo heilig is God, zo groot is onze zonde en zo oceaandiep onze ellende dat alleen God in eigen Persoon onze Redder kan zijn. Dat laat de onpeilbare liefde van God in Christus zien.
Dr. M. J. Kater, universitair hoofddocent gereformeerde praktische theologie en apologetiek aan de Theologische Universiteit Apeldoorn. Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nl