Goleman: Digitale contacten voedingsbodem voor sociale gebreken
Elke seconde telt. Als je 100 kilometer per uur rijdt, betekent elke seconde bijna 30 meter. Dat rekensommetje maakte ik toen auto’s vóór mij plotseling vol in de remmen gingen. Een paar honderd meter verderop, hooguit tien seconden dus, gebeurde er een kop-staartbotsing. Het was spits, op een van de snelwegen rond Utrecht, dus het duurde vele minuten voor we er langs konden. Meteen ging het gaspedaal omlaag en genoot ik weer van een cantate van Bach.
Vier kilometer file was het gevolg. Toen ik er wat dieper over nadacht, besefte ik hoe klakkeloos ik die gedeukte auto gepasseerd had. Ik had me nog geen halve minuut –hooguit een kilometer– druk gemaakt om de bestuurder. Laat staan dat ik uitstapte om te troosten of wat op te ruimen.
Ik realiseerde me weer hoe weinig moeite het ons kost om onszelf voor anderen af te sluiten. We hullen ons in een cocon en passeren elkaar als schepen in de nacht. Bij uitstek op de snelweg, waar we elkaar niet eens groeten bij het inhalen. Maar ook bij veel alledaagse gesprekken bekruipt me het gevoel dat er eigenlijk geen écht contact is.
Is dat niet precies waar veel ouders over klagen als het om hun kinderen gaat? Ze zijn verdiept in hun computerspel, zitten tot laat in de avond te whatsappen of hebben alleen maar aandacht voor Facebook. Als ouder ben je buitenstaander en het lukt niet om tot hen door te dringen. Ze kijken gehaast op als ze even een slokje cola nemen.
Als je jongeren erop bevraagt, is hun verweer dat ze zich juist prima kunnen concentreren in hun games, films of gesprekken met vrienden. Zelfs zo goed dat die meer aantrekkingskracht op hen hebben dan hun ouders. Toch is het de vraag wat voor soort aandacht het precies is die hun concentratie op sociale media bepaalt.
Iemand die in de jaren negentig van de vorige eeuw nog enthousiast was over de digitale mogelijkheden, is nu een stuk gereserveerder: Sherry Turkle. Turkle is hoogleraar aan het gerenommeerde Massachusetts Institute of Technology en bejubelde eerder het internet als een sociaal laboratorium. In 2010 gaf ze haar boek “Alone together” echter als ondertitel mee: “Waarom we meer verwachten van technologie en minder van elkaar”. Ze typeert de huidige drang tot ongeremde communicatie met een treffende zin: “We genieten ervan dat we voortdurend met elkaar verbonden zijn, maar hebben maar zelden elkaars volledige aandacht.”
In een opinieartikel in The New York Times schreef Turkle twee weken geleden: “Technologie doet niet iets vóór ons. Technologie doet iets mét ons. Technologie verandert niet wat we dóén maar wie we zíjn.”
Gesprek tussen doven
Turkle is niet de enige die zich zorgen maakt. Bekend zijn de boeken van Nicholas Carr (”Het ondiepe”) en van Manfred Spitzer (”Digitale dementie”). Beide auteurs maken zich grote zorgen over de invloed van mediagebruik op de hersenfuncties en -ontwikkeling. Er gebeurt echter iets merkwaardigs met zulke boeken: in plaats van verschillen te overbruggen leiden ze juist tot verwijdering.
Wie al vond dat computers ondingen zijn, raakt hierdoor nog meer overtuigd van zijn eigen gelijk en spant ze voor zijn kar. Ze zijn koren op de molen van mensen die om principiële redenen zeer gereserveerd staan ten opzichte van internet en sociale media. Dat mag uiteraard, maar voor een zuivere discussie is het belangrijk om de verschillende argumenten goed te onderscheiden.
Anderen, die de vooruitgang van de technologie onverkort als zegen zien, nemen de argumenten uit deze boeken volstrekt niet serieus. Vooral bij het boek van Spitzer was (en is) dat het geval en daardoor had de discussie over de Steve Jobsscholen veel weg van een gesprek tussen doven. De manier van formuleren en argumenteren is bij Spitzer nogal kort door de bocht maar dat geldt eveneens voor de manier waarop zijn visie bestreden wordt. Dat is jammer, want daarmee verdwijnen ook een reeks zinvolle argumenten van Spitzer naar de zijlijn zonder dat ze goed gewogen zijn.
De kern van beide boeken is dat de nieuwe manier van digitaal communiceren iets doet met je hersenen. Daarover is iedereen het wel eens. De vraag is vooral: zijn die veranderingen schadelijk, bestaat het risico dat we daarmee functies en vaardigheden verliezen die we moeilijk kunnen missen? Een van de gevaren die Turkle noemt in haar bekende TED-talk, is dat mensen het vermogen verliezen om alleen te zijn. “De mobieltjes in onze zakken veranderen onze geest omdat ze ons drie bevredigende dromen bieden. Eén: dat we onze aandacht daarop kunnen richten waar we ook maar wensen, twee: dat we altijd gehoord worden, drie: dat we nooit alleen hoeven te zijn. Dat laatste idee, dat we nooit alleen hoeven te zijn, is de kern van de verandering van onze geest. Zodra mensen alleen zijn, al is het maar voor een paar seconden, worden ze angstig, paniekerig en gaan ze wat prutsen en zoeken naar hun apparaat. Kijk maar naar mensen die in de rij staan voor de kassa of een stoplicht. Alleen zijn lijkt een probleem dat opgelost moet worden. Mensen proberen dat door contact te zoeken met anderen. Maar die verbinding is meer een symptoom dan een oplossing. Het maakt wel het onderliggende probleem duidelijk, maar lost het niet op. Het constant in verbinding staan met anderen verandert de manier waarop mensen over zichzelf denken. Het geeft vorm aan een nieuwe manier van bestaan.”
Turkle toont zich duidelijk bezorgd over deze ontwikkeling en bepleit het ontwikkelen van het vermogen tot alleen-zijn. “Als we onze kinderen niet leren om alleen te zijn, zullen ze alleen maar weten wat het is om eenzaam te zijn.”
Uiteraard wordt zij met haar geluid onmiddellijk ingedeeld in het kamp van de techniek-criticasters. Datzelfde zal mogelijk snel gebeuren bij de Amerikaanse psycholoog Daniel Goleman, van wie vorige maand een boek verscheen dat op hetzelfde aambeeld hamert. Het is intussen in het Nederlands beschikbaar onder de titel “Aandacht – het fundament van emotionele intelligentie”. Goleman is bekend geworden doordat hij in de jaren negentig het begrip emotionele intelligentie, EQ, introduceerde voor het brede publiek, als evenknie van het IQ. Van zijn boek daarover werden 5 miljoen exemplaren verkocht.
In “Aandacht” gaat Goleman ook in op de manier waarop hersenen veranderen door digitale sociale contacten. Hij noemt dat „een voedingsbodem voor gebreken” omdat ze ten koste gaan van rechtstreeks contact met echte mensen, dat noodzakelijk is om non-verbale communicatie te leren ‘lezen’: “De kinderen van nu groeien op in een nieuwe werkelijkheid, en daarin zijn ze meer op apparaten en minder op mensen afgestemd dan ooit eerder in de geschiedenis van de mensheid het geval was. Dat is om verschillende redenen zorgwekkend. In de eerste plaats leert de sociale en emotionele bedrading van kinderhersenen van de contacten en gesprekken die zich in de loop van een dag aandienen. Deze interacties vormen die bedrading, en hoe minder tijd kinderen met andere mensen doorbrengen – en hoe meer ze naar een schermpje turen –, hoe groter de voedingsbodem voor gebreken is. Digitale omgang gaat ten koste van rechtstreeks contact met echte mensen, terwijl we juist in die contacten non-verbale communicatie leren ‘lezen’. De nieuwe lichting mensen in deze digitale wereld is vast heel handig achter het toetsenbord, maar zou wel eens een stuk minder vaardig kunnen zijn in het begrijpen van rechtstreeks contact in de echte wereld – zeker wat betreft het aanvoelen van de ontzetting van anderen als ze midden in een gesprek hun telefoon te voorschijn halen om een berichtje te lezen.” (p. 12).
Golemans vrees is dat de vele prikkels die jongeren -maar evenzeer volwassenen- voortdurend ervaren, het evenwicht in onze aandacht verstoren. Een open bewustzijn, een open vorm van aandacht, beschouwt hij als ‘rijk’. Je raakt niet geïrriteerd als je op je beurt moet wachten achter een trage klant maar je bent in staat je aandacht te verplaatsen naar de achtergrondmuziek van de winkel (p. 61). Zo’n vermogen leidt tot berusting en vermindert het afdwalen van de geest.
De voortdurende cognitieve inspanning die allerlei elektronische prikkels van ons vergen, leiden echter tot een vorm van overbelasting, “neurale ruis”. Aandacht is als een spier, stelt Goleman, die door voortdurende concentratie uitgeput kan raken. Daardoor kunnen we niet meer effectief ons werk doen en zijn we vatbaarder voor afleiding en irritatie.
De oplossing ligt volgens Goleman in het rust nemen, zoals dat ook voor spieren nodig is. Wandelen in de natuur, mediteren, overschakelen van inspanning naar ontspanning. Maar ontspanning is dan niet: surfen, gamen of e-mail beantwoorden.
Een goed voornemen voor het nieuwe jaar is dat we bereid zijn de lessen van deze auteurs zorgvuldig ter harte te nemen. Goleman bepleit dat ze een plaats moeten krijgen in het onderwijs. Hij beschrijft een basisschool waar de juf een klas, voor de helft gevuld met rugzakleerlingen vanwege ADHD en dyslexie, compleet onder controle krijgt met ademhalingsoefeningen. De concentratieverhogende meditatietechnieken komen nogal zweverig over, maar de aanpak is het bestuderen waard.
De winst die dit oplevert, strekt verder dan goede cijfers op school. Het vermogen om je te concentreren is ook een sleutel voor het goede gesprek in het gezin, het luisteren in de kerk, een brede algemene ontwikkeling en zelfs een goede gezondheid.
De auteur is adjunct-hoofdredacteur van deze krant en lector nieuwe media aan Driestar Hogeschool.