Openheid nodig in muziekdiscussie
Musici en theologen moeten uit hun ivoren toren komen om een discussie te voeren over verantwoorde muziek, reageert Frans Nieuwenhuyzen.
In de interviews met drs. Piet den Uil en Patrick van der Linden in RD 14-11 komen veel vraagstukken langs. De discussie over verantwoorde muziek moet opnieuw gevoerd worden, meent Den Uil, want „opvattingen schuiven en verontruste mensen worden niet serieus genomen.” Graag draag ik het mijne bij aan deze discussie.
Discussies over muziek zijn, allereerst, van alle tijden. De lutherse traditie kenmerkt zich door het gebruik van instrumenten, koren en solisten in de eredienst. Binnen deze traditie werden nieuwe liedteksten geschreven en er werd gereflecteerd op Bijbelteksten door middel van aria’s. De calvinistische traditie daarentegen laat alleen het zingen van psalmen toe in de eredienst, al dan niet begeleid door orgel. Daarnaast kennen we nog een zwingliaanse traditie waar het gebruik van muziek in de kerkdienst geminimaliseerd werd, overigens tot verdriet van de muzikaal begaafde Zwingli.
De reformatorische zuil van de twintigste eeuw staat wat muziekgebruik in de kerkdienst betreft tussen Calvijn en Zwingli in. De theologische waardering van muziek is duidelijk. Het gaat in de eredienst primair om de verkondiging van het Woord, muziek heeft een kleine, ondersteunende rol.
Buiten de eredienst zijn de regels ruimer. In veel gemeenten mogen tijdens een zangavond ook gezangen en geestelijke liederen gezongen worden. De gezongen muziek wordt nagekeken door de verantwoordelijke kerkenraad en wordt zo getoetst op theologische inhoud. De koorverenigingen binnen de gemeente hebben als belangrijkste doel de gemeentezang te ondersteunen. Dit doel blijkt voor velen te beperkt.
Supervisie
Op dit moment zijn er binnen de zuil grofweg drie groepen op dit gebied. De traditionele kerkelijke groepen, de artistieke groepen en de commerciële groepen. De laatste twee groepen vallen doorgaans niet onder een kerkenraad, hebben geen theologische ‘supervisie’. Het is de vereniging of de dirigent die de theologische grenzen bewaakt. Zij moeten de discussie over wat wel en niet kan met zichzelf en met de vereniging voeren, want in kerkenraden en dominees hebben ze geen gesprekspartner meer.
Dat dit leidt tot situaties die kerkenraden met lede ogen aanzien is zeer te begrijpen. Avonden worden soms ingevuld op een manier die anders is dan wat in de gemeente gebruikelijk is. Er is bijvoorbeeld geen opening en sluiting meer en regelmatig ontbreekt een appelwoord of een stichtelijk woord. Er is veel onbegrip over de esthetiek en de muzikale keuzes die koren maken. Daarnaast vergrijzen de koren van de gemeente omdat jongeren zich niet meer bij deze koren aansluiten. Zij maken een bewuste keus voor een koor buiten de gemeente. Zo merken kinderkoren van de kerkelijke gemeente de concurrentie van kinderkoren die buiten dit kader worden opgezet. Angst voor de glijdende schaal lijkt terecht.
De richtlijnen die veel kerkenraden hanteren zijn in de ogen van musici echter vaak te beperkt. Veel kerkenraden hanteren de regels dat teksten in het Nederlands moeten zijn, dat de muziek eenvoudig is, naar het hart van Gods volk. Minimaal de helft van het repertoire moet psalmen zijn. Verder blijft het romantische klankidioom leidend en ligt het gebruik van instrumenten naast het orgel gevoelig.
Reformatorisch
Deze kaders bieden geen ruimte voor het uitvoeren van een cantate van Bach of een oratorium van Mendelssohn. De reformatorische oratoriumverenigingen bieden deze mogelijkheid wel. De toevoeging ”reformatorisch” is in dit opzicht eigenlijk een bijzondere keus. Is het wel mogelijk om, staand in de reformatorische traditie, oratoria en cantates uit te voeren? Is het mogelijk om in allerlei concertzalen groots opgezette zangavonden te organiseren?
Als we onze tradities leggen langs de calvinistische lijn is dit onmogelijk. Toch wordt deze constructie al twintig jaar met succes toegepast binnen de reformatorische wereld. En met veel gevolgen, naar nu blijkt. Ook reformatorische christenen blijken gevoelig voor de zeggingskracht van de muziek van Bach, Mendelssohn en Händel. Angst voor gebruik van deze muziek lijkt onterecht.
Het is wat laat om, nu de concertcultuur volwassen is geworden en de kloof met het muziekgebruik in de zondagse eredienst al mijlengroot is, een discussie op gang te brengen. Toch denk ik dat het goed is. Ik ben benieuwd hoe theologen deze concertcultuur beoordelen. Verder denk ik dat er een open en eerlijk gesprek op gang moet komen tussen musici en theologen. Beiden moeten hun ivoren torens verlaten om van elkaar te leren.
Muziek is een unieke ingeschapen gave van God. Ook deze gave is door de zonde aangetast, zoals de hele schepping door de zonde aangetast is. Toch kunnen we, met de Nederlandse Geloofsbelijdenis (artikel 2), door deze scheppingsgave God leren kennen. Zo staan de schepping en het Woord niet los van elkaar, maar bij elkaar en naast elkaar. Tot eer van God!
De auteur is muziekdocent aan het Calvijn College te Goes.