Uitspraken van een „tandeloze kettinghond”
Titel:
”Grenzen in de journalistiek”
Auteur: Sanne ten Hoove
Uitgeverij: Otto Cramwinckel, Amsterdam, 2003
ISBN 90 757 2746 1
Pagina’s: 213
Prijs: € 25,-. Onbekend, onbemind en vooral ongevaarlijk. Echt een papieren tijger. Het zijn enkele bekende kwalificaties van de Raad voor de Journalistiek, die al bijna veertig jaar aan kritiek blootstaat en niet altijd even veel gezag geniet.
Maar de raad is ook een onafhankelijk pleitbeslechter en daardoor -mede- een vormgever van de journalistieke ethiek. En dat laatste is niet onbelangrijk in een tijd waarin de grenzen tussen journalistiek en entertainment dreigen te vervagen.
In opdracht van het stichtingsbestuur heeft journalist-jurist Sanne ten Hoove alle uitspraken van de raad tussen 1987 en het voorjaar van 2003 geanalyseerd. Aan de hand van zijn bevindingen trekt hij conclusies over de journalistieke mores in Nederland.
De maatschappelijke veranderingen hebben hun weerslag op de journalistiek (soms ook andersom), dat wordt wel duidelijk uit Ten Hooves boek, dat verscheen onder de titel ”Grenzen in de journalistiek”. Ten Hoove stuitte op vraagstukken over de privacy van geïnterviewden versus de vrijheid van de journalistiek. Ook de vraagstelling wanneer wederhoor een journalistieke verplichting is, kwam bij de raad aan de orde. En, niet te vergeten, de grote veranderingen in de snelheid waarmee het nieuws wordt gebracht. Wanneer mogen journalisten iemand met een draaiende camera overvallen? Minister Van Aartsen sprak in dit verband recent terecht over de CNN-factor.
Geleidelijk aan is de raad ook strenger gaan oordelen over de aantasting van de privacy door journalisten, zo blijkt. Hoogtepunten in het bestaan van de raad zijn de ambtshalve gedane uitspraken, die geen betrekking hebben op individuele klachten, maar die algemene richtlijnen geven, bijvoorbeeld voor de omgang met gestolen materiaal. Het zal duidelijk zijn dat we de schrijver bij zijn beoordeling van de ethische uitspraken lang niet altijd kunnen volgen. Net als bij de leden van de Raad voor de Journalistiek heeft er slechts een afweging plaats op basis van algemene fatsoensnormen en juridische termen, zoals de wettelijk verankerde persvrijheid.
Bij zijn onderzoek stuitte Ten Hoove op sterke en zwakke kanten van de raad. Zo zijn de uitspraken (in aantal toegenomen van pakweg 25 naar circa 60 per jaar) beter gedocumenteerd dan vroeger en daardoor consistenter. Maar in eigen kring is de raad nog steeds niet algemeen geaccepteerd. Tijdschriften trekken zich al helemaal niets aan van de werkwijze van de raad. Bij het grote publiek is de Raad voor de Journalistiek onbekend.
Ten Hoove adviseert in zijn overigens heldere en kritische werk het stichtingsbestuur de raad beter zichtbaar te maken in de openbare discussie over journalistieke normen. Ga beter om met kritiek, doe meer aan eigen onderzoek naar feitelijke onjuistheden en mijd de benoeming van mensen die partijdigheid kunnen worden verweten, aldus Ten Hoove.
Met die opmerkingen stimuleert hij het debat over de bevoegdheden en de werkwijze van de raad. De opvattingen daarover lopen sterk uiteen. Zo sprak NVJ-voorzitter Kees Schaepman bij de presentatie van het boek van een „tandeloze kettinghond.” „Toch zou ik me schamen voor een veroordeling”, aldus Schaepman, die meent dat gepubliceerde uitspraken bindend moeten worden en dat de raad in eigen kring moet werken aan meer naamsbekendheid en professionalisering.
Oud-NVJ-voorzitter Ron Abrams daarentegen is voor de invoering van de mogelijkheid om media boetes op te leggen. Anderen zijn daar fel tegenstander van omdat ze -mogelijk terecht- vrezen dat dan de persvrijheid in het geding komt. Verder zijn de meningen over de aanwezigheid van diverse juristen binnen de raad verdeeld. Verder, en dat is niet onbelangrijk, beschikt de raad ook niet over financiële middelen om verschillende activiteiten uit te bouwen. Te vrezen valt dan ook dat de discussies na veertig jaar nog lang niet ten einde zijn. De verschijning van dit boek wakkert die alleen maar aan.