Plato en Socrates als Christusgetuigen
Titel:
”Apocalyps en Evangelie. Over de Johanneïsche geschriften”
Auteur: dr. W. Aalders
Uitgeverij: Groen, Heerenveen, 2003
ISBN 90 5829 417 X
Pagina’s: 112
Prijs: € 17,50. De Septuagint was een belangrijke schakel tussen het Oude Testament en het Nieuwe, gestempeld door het verstaan van de geschiedenis in het licht van de eschatologische verwachting. Dat was de boodschap van dr. W. Aalders in zijn boek ”De Septuagint. Brug tussen Synagoge en Kerk” (1999). Daarna volgde ”De apocalyptische Christus”, waarin hij een en ander uitwerkte, vooral vanuit het Matthéüsevangelie. Nu verscheen het slot van wat een trilogie mag heten: ”Apocalyps en Evangelie”, gericht op de Johanneïsche geschriften.
Voordat de auteur echt bij Johannes is aangeland, heeft hij een lange aanloop nodig. Samengevat gaat het dan om de taak van de presbyter, de ouderling.
In zijn afscheidsrede tot de presbyters van Efeze (Hand. 2:13-38) draagt Paulus de verantwoordelijkheid voor alle gemeenten over aan de ouderlingen van Efeze, de metropool van de provincie Asia. En de figuur van de ouderling is alleen te verstaan „tegen de achtergrond van het apocalyptische reveil in Israël waaruit de oerchistelijke gemeenten zijn ontstaan.”
De ouderlingen kenden de geestesdoop en de geestesgaven. In hen komt het karakter van de oerchristelijke gemeente tot uitdrukking, „gericht op de historische voleinding van de geschiedenis van Israël en de wereld” (2 Petrus 1:16). Zij werden de voorgangers van de ecclesia, de kerk, geschoold door de apostelen in de heilstijding (besorah), het Evangelie dat van Jeruzalem was uitgegaan in de wereld.
Hebben de apostelen het Evangelie echter nog gebracht in de verwachting van het spoedige einde van de geschiedenis, waarvan sommigen die nog dachten te zullen meemaken, bij de ouderlingen wordt eindtijd tot tijdsduur; korter of langer duur is daarbij niet doorslaggevend. Zo schreef Lukas als presbyter van Paulus zijn Evangelie, evenals het boek Handelingen, gericht op de voortzetting van de heilsgeschiedenis.
Hebreeënbrief
Uitvoerig gaat Aalders in zijn boek dan in op de Hebreeënbrief, naar zijn oordeel geschreven door de presbyters van Paulus, „mogelijk ook van Johannes.” De Hebreeënbrief is tweezijdig. Hij heeft een apocalyptisch karakter, gericht op de afloop van de geschiedenis. Maar evenzeer wordt nadruk gelegd op bemoediging van de ecclesia „in de durende tijd, met zulk een telkens weer uitgestelde apocalyptische verwachting.”
In de beschrijving van „het verticale, hemel-gerichte geloof” is naar Aalders’ overtuiging de Hebreeënbrief bij machte, ondanks de lange tijdsduur die ons scheidt van het paasgebeuren, de moderne mens te overtuigen van het wis en waarachtig van Jezus’ historische verrijzenis en verhoging. Als centraal gedeelte van de brief ziet Aalders hoofdstuk 12:18-24: „Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem.” Hier is sprake van een aeon-wending, een wending in de zich over de eeuwen heen strekkende wereldgeschiedenis. Een nieuwe tijd is aangebroken, met apocalyptische gebeurtenissen in cultuur en natuur (Hebr. 12:26).
Grieks
Hier is het dat Aalders „de tongentaal en de ervaring van de Hemelse werkelijkheid” in de Hebreeënbrief, met het priesterschap van Christus als centraal moment, plaatst binnen de Grieks-Hellenistische woordcultuur, zij het dat de taal van het Nieuwe Testament vanwege de Heilige Geest dieper en rijker van gehalte is. Halverwege het boek blijkt dan ook waarom hij zijn boek begint met een hoofdstuk getiteld ”Het Evangelie in de Griekse wereld”. Aalders’ liefde voor Plato en Socrates is alle mensen (theologen) bekend. Hier vindt hij bijval en tegenspraak.
In dit boek gaat hij er ook zeer ver in. Hij spreekt over de „heilsboodschap” die Socrates op zijn sterfbed vermoedde in diens geestelijke benadering van de aardse werkelijkheid. Hij spreekt over „gave der profetie” en „begenadigd mens.” Hij spreekt van een zwanenzang, waarin Socrates zich wendde van „eigenwettelijkheid naar godvrezendheid.”
Ik heb die hoge vlucht in het Griekse, platonische denken eerlijk gezegd nooit helemaal kunnen meemaken. Toen ik onlangs echter nog eens het mooie boek ”Oudere tijdgenoten” van Allard Pierson las, werd ik eraan herinnerd dat Plato „de eerste wetenschappelijke liefde” van (de jonge) Groen van Prinsterer was. Wanneer Pierson de geschiedenis beschouwt, kan hij zijn blik niet richten op Groen, over wie hij uitvoerig schrijft, zonder bij Plato uit te komen. Het is dan ook dunkt me niet voor niets dat boven het woord vooraf in Aalders’ boek nog eens het bekende woord van Groen staat afgedrukt: „Er staat geschreven! Er is geschied.”
Aalders en Groen zijn in hun visie op de geschiedenis geestverwanten, tot aan Plato toe. Dat blijkt ook uit dit boek. Als Aalders een begin maakt met zijn verhandeling van de Hebreeënbrief exclameert hij: „Als Plato en Socrates hiervan geweten zouden hebben!”
Het boek sluit af met het Johannesevangelie, geschreven door de „apostel-presbyter” in Efeze op zijn oude dag. Hier geeft Aalders uitvoerig aandacht aan de proloog van het Johannesevangelie („In den beginne was het Woord”). Als hij komt te spreken over de goddelijke heerlijkheid van de vleeswording des Woords en de daaraan gelieerde ”Ik ben”-teksten, herhaalt hij het: „Ach, dat Socrates daarvan geweten had!” Dat roept de vraag op of Plato en Socrates Christusgetuigen avant la lettre waren.
Geladen
Het laatste boek van Aalders mag opnieuw een geladen boek heten. We kunnen hier slechts aanstippen. Een theologische beoordeling vergt meer ruimte. Meer dan enig ander theoloog in ons tijdsgewricht echter heeft Aalders in zijn trilogie aandacht gevraagd voor de Apocalyps. Hij handelt over de geschiedenis in het licht van de heilsgeschiedenis en doet schriftplaatsen op een ongekende wijze opvonken.
In dit boek staat daarbij de ouderling centraal. De ouderling houdt de verwachting levend. Aalders zegt dat niet zelden in de christenheid de betekenis van de presbyterfiguur wordt onderschat. Hier vraagt de auteur echter wel heel specifieke, verheven aandacht voor de presbyter. Daarbij blijft het een open vraag hoe dan toch vandaag het ámbt van de ouderling in dit licht dient te functioneren. Diezelfde vraag geldt voor de charismata. Maar goed, het is Aalders’ „laatste boek.” Ik sluit af met de tekst die Aalders beslissend acht voor „de apocalyptische ure”, die waarin Jezus, naar het Johannesevangelie, zegt dat Hij de Zijnen heeft liefgehad „tot het einde” (Joh. 13:1).