Zeeuws volkslied als antwoord op Belgische annexatieplannen
Zeeland duldt geen vreemde regeerder, aldus het Zeeuwse volkslied. Toch is het niet zo dat Zeeuwen niet-Zeeuwse bestuurders graag wat op afstand houden, weten drie (voormalige) Zeeuwse commissarissen van de Koning(in).
Vanuit zijn werkkamer in de Abdij in Middelburg heeft de Zeeuwse commissaris van de Koning, Polman, uitzicht op de Lange Jan. Het carillon van de 90,5 meter lange toren speelt dag in dag uit zijn deuntjes, maar de melodie van het Zeeuwse volkslied heeft Polman er nog nooit op horen spelen. Toch zou de commissaris het toejuichen als de beiaardier dat op bepaalde momenten wél zou doen, bijvoorbeeld op provinciale hoogtijdagen. „Volgend jaar vieren we het 200-jarige bestaan van de provincie. Dat is een prachtige gelegenheid om het Zeeuwse volkslied vanaf de Lange Jan te laten horen.”
De commissaris, op 8 maart geïnstalleerd en dus nog maar kort in functie, blijkt verrassend goed bekend met de inhoud van het Zeeuwse volkslied. Hoewel zelfs veel geboren en getogen Zeeuwen er blindelings van uitgaan dat de vertaling van de Zeeuwse lijfspreuk ”Luctor et Emergo” in de slotzin van de eerste strofe –„Ik worstel moedig en ontzwem!”– doelt op de eeuwenoude strijd van Zeeland tegen het water, is de geboren Twentenaar er uitstekend van op de hoogte dat hiermee de strijd tegen de Spaanse overheerser in de Tachtigjarige Oorlog wordt bedoeld.
Voor zijn benoeming tot commissaris was Polman burgemeester van Bergen op Zoom, en daarvoor van Noordwijkerhout, in de Bollenstreek. Zijn kennis van de provinciale muziek is er echter nauwelijks verrijkt. „Het volkslied van Zuid-Holland heb ik nog nooit gehoord. Het volkslied van mijn geboorteprovincie Overijssel ken ik evenmin. In Bergen op Zoom zongen we het ”Merck toch hoe sterck” van de Zeeuw Adriaen Valerius. Dat geeft aan hoe uniek het Zeeuwse volkslied is.”
Het Zeeuwse volkslied dankt zijn bestaan aan de naweeën van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). België, dat in het noorden aan Zeeland grenst, had in die oorlog zware verliezen geleden. De Belgische regering vond dat Nederland door zijn neutrale of zelfs pro-Duitse opstelling in de oorlog hieraan medeplichtig was. België wilde daarom als compensatie Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen annexeren.
De plannen stuitten op hevig verzet. Een groep Zeeuwen voelde sterk de behoefte om de verbondenheid met Nederland en Oranje te benadrukken. Daniël Adrianus Poldermans, hoofd van de toenmalige openbare lagere school in ’s-Gravenpolder, gaf uiting aan die gevoelens en dichtte hierop in 1919 het Zeeuwse volkslied.
Zelfbewustzijn
„Wij dulden hier geen vreemde hand, die over ons regeren zou”, is een zin die gemakkelijk op het verkeerde been zet, vindt Wim van Gelder, van 1992 tot 2007 Zeeuws commissaris. „Zonder voorkennis wordt al snel aan Spanje gedacht, maar met die vreemde hand wordt dus België bedoeld. Overigens heb ik er niets op tegen als er een andere betekenis aan wordt gegeven, zolang het zich maar niet keert tegen leidinggevenden in Zeeland die geen geboren Zeeuwen zijn”, zegt Van Gelder, wiens wieg in Amsterdam stond.
In zijn tijd als commissaris hamerde Van Gelder er sterk op de Zeeuwse symbolen krachtig uit te dragen. Daarmee wilde hij een gezond zelfbewustzijn creëren. Zo haalde de toenmalige commissaris het traditionele zingen van het Zeeuwse volkslied op de jaarlijkse nieuwjaarsreceptie van de provincie wat naar voren. „Toen ik aantrad als commissaris werd het lied pas aan het eind gezongen. Dat vond ik te laat, omdat velen dan al naar huis waren. Daarom zette ik het lied halverwege de receptie in. Helaas wel wat te hoog, vonden velen, maar daar kon ik als tenor weinig aan doen.”
Al spoedig na haar aantreden in 2007 maakte Karla Peijs, tot februari commissaris, op bijzondere wijze kennis met het Zeeuwse volkslied. Peijs: „Een koor benaderde mij met het verzoek of ik het Zeeuwse volkslied wilde dirigeren. Prima natuurlijk, hoewel ik het lied niet kende en nog nooit had gedirigeerd. Ik heb toen mijn inmiddels overleden buurman Leen de Broekert, destijds een verdienstelijk organist, gevraagd mij hierbij te helpen. En zo stond ik dus op zekere dag voor een koor in Zeeuws-Vlaanderen het Zeeuwse volkslied te dirigeren. Dat werd, alle oefening ten spijt, niet echt een succes. Gelukkig liet het koor zich door mij niet van de wijs brengen.”
De tekst van het Zeeuwse volkslied is nog steeds actueel, vindt Peijs. „Neem bijvoorbeeld de koningsgezindheid van de provincie, die in het lied met „”Oranje en Zeeland!” da’s de leus!” wordt verwoord. Op Koninginnedag 2010, een jaar na de aanslag in Apeldoorn, bezocht de koninklijke familie Zeeland. Aan het eind dankte koningin Beatrix de Zeeuwen door te zeggen dat Zeeland Koninginnedag aan de koninklijke familie en het land heeft teruggegeven. Die verbondenheid van Oranje en Zeeland is nog steeds springlevend.”
serie Provincielied
Hoe sterk is het provinciale bewustzijn? Enkele gewesten vertolkten dit in een eigen lied. Dit is deel 6 (slot) in een serie over provinciale volksliederen.
Geen dier’der plek voor ons op aard
Geen dier’der plek voor ons op aard,
Geen oord ter wereld meer ons waard,
Dan, waar beschermd door dijk en duin,
Ons toelacht veld en bosch en tuin;
Waar steeds d’aloude Eendracht woont,
En welvaart ’s landsmans werk bekroont,
waar klinkt des Leeuwen forsche stem;
”Ik worstel moedig en ontzwem!”
Het land, dat fier zijn zonen prijst,
En ons met trots de namen wijst,
Van Bestevaer en Joost de Moor,
Die blinken zullen d’eeuwen door;
Waarvan in de historieblaên,
De Evertsen en Bankert staan,
Dat immerhoog in eere houdt,
den onverschrokken Naerebout.
Gij, Zeeland, zijt ons eigen land,
Wij dulden hier geen vreemde hand,
Die over ons regeeren zou,
Aan onze vrijheid zijn wij trouw.
Wij hebben slechts één enk’le keus:
”Oranje en Zeeland!” da’s de leus!
Zoo blijven wij met hart en mond,
Met lijf en ziel: goed Zeeuwsch, goed rond.