Houthalers en straatvaarders
Titel:
”De Delft boven water”
Auteur: J. F. Fisher Fzn. en Symen Kingma
Uitgeverij: Van Wijnen, Franeker, 2003
ISBN 90 5194 240 0
Pagina’s: 88
Prijs: € 22,50; Titel: ”De Gouden Eeuw van het fluitschip”
Auteur: André Wegener Sleeswyk
Uitgeverij: Van Wijnen, Franeker, 2003
ISBN 90 5194 259 1
Pagina’s: 207
Prijs: € 29,50.
Behalve de uitgever hebben de hier besproken boeken niet zo veel gemeenschappelijk. Het boek over ’s lands schip van oorlog ”Delft” is een eenvoudig geschreven verhaal over een achttiende-eeuws schip. Leuk voor al die honderdduizenden bezoekers van de Rotterdamse werf waarop de Delft wordt herbouwd, maar verder weinig pretentieus. Het boek over zeventiende-eeuwse fluitschepen is daarentegen grondig en gedegen, vol berekeningen en nieuwe gegevens over de fluit als scheepstype. Ongetwijfeld minder boeiend voor de gemiddelde toerist, maar in de maritiem-historische wereld van grotere betekenis.
Met de Delft is het niet best afgelopen. Het tienjarige leven van het oorlogsschip (1787-1797) liep uit op een letterlijke ondergang in de slag bij Camperduin. Bijna twee eeuwen lag de Delft op de bodem van de Noordzee, toen stuitte een visser op de resten van een onbekend wrak. Van het een kwam het ander en met name door de naspeuringen van de ruim tachtigjarige J. F. Fisher Fzn. kon in 1997 een ruim 500 pagina’s dik boek verschijnen over de wederwaardigheden van de Delft.
Inmiddels waren er plannen voor de herbouw van het schip, zodat Rotterdam zijn eigen Batavia-project zou krijgen. Bij een loods aan de Rotterdamse Schiehaven werd in 2001 de kielbalk van de replica gelegd en een jaar later werd de achtersteven op zijn plaats getakeld.
De basis voor het nieuwe boek over de Delft wordt vooral gevormd door commerciële belangen. Het omvangrijke naslagwerk van Fisher is door hemzelf, in samenwerking met Symen Kingma, samengevat in 88 pagina’s. Drie hoofdstukken gaan over het schip, de zeeslag en de herbouw. De eenvoudige schrijfstijl, de grote hoeveelheid illustraties en de redelijke prijs maken het boek geschikt voor een groot publiek. Een enkele keer gaat de vaderlandsliefde met de auteurs op de loop, bijvoorbeeld als ze het schip laten denken: „Ik heb me niet zolang drijvend gehouden om ook nog te worden beschimpt als ik in een Engelse haven word binnengesleept. Ik ga liever ten onder voor de kust van het land waar ik ben gebouwd” (blz. 83-84). Of de Delft nu al die aandacht waard is of niet, in een tijd waarin de Koninklijke Marine voortdurend door bezuinigingen wordt getroffen, zit er niets anders op dan replica’s van oorlogsschepen te bouwen.
Slanke fluit
Het ooit wereldberoemde fluitschip is tot op heden uitsluitend vereeuwigd in scheepsmodellen en op schilderijen. Misschien is het gebrek aan technische gegevens de reden dat nog geen stad in Nederland op de gedachte is gekomen zich als geestelijk vader van de fluit te profileren, wat uiteraard gepaard zou moeten gaan met een scheepsbouwproject. Met het verschijnen van het boek van de oud-hoogleraar techniekgeschiedenis Wegener Sleeswyk zijn in ieder geval de lacunes in de technische kennis over het fluitschip gedicht.
De fluit wordt gekarakteriseerd door een grote slankheid, een van boven ingesnoerde romp en een peervormig achterschip. Het doel van deze merkwaardige vorm was het ontduiken van de tol die bij het doorvaren van de Sont werd geheven en die berekend werd op grond van het dekoppervlak. Vanaf de bouw van het eerste fluitschip in 1595 in Hoorn was de scheepsvorm voortdurend in ontwikkeling. De Hoornse Pieter Jansz. Liorne liet in het begin van de zeventiende eeuw enkele zeer slanke fluiten bouwen, gebaseerd op de verhoudingen van de ark van Noach. Hoewel de bouwers aanvankelijk niets dan spot ten deel viel, bleek deze scheepsvorm buitengewoon geschikt voor de handelsvaart.
De eerste vier hoofdstukken bieden voornamelijk historische informatie over het fluitschip. Vergelijkbare technieken bij eerdere schepen, zoals de verlanger en de gaing, worden besproken. Ook wordt stilgestaan bij het toegenomen laadvermogen (van zo’n 100 last in 1600 tot 180 last in 1700) en de specialisatie van de fluit. Afhankelijk van bestemming en vracht ontstond er verschil in vorm tussen Groenlandvaarders, straatvaarders, suikerfluiten, Spaansvaarders, houthalers en VOC-fluiten. Bovendien verschilde de vorm van een fluit per stad of periode. Wegener Sleewyk toont dit aan door middel van een schilderij van de rede van Veere in 1651 waarop allerlei soorten fluiten te zien zijn. De gebruikte afbeeldingen zijn overigens vaak onbekend; de auteur heeft ze zeer nauwkeurig bestudeerd om nieuwe gegevens te achterhalen.
Besturing
De laatste twee hoofdstukken zijn voor een leek misschien wat technisch, hoewel de auteur moeite doet om een duidelijke uitleg te geven. Ze gaan over de besturing van de fluit (via kolderstok, stuurtalies of stuurrad) en over de bouwtraditie. Voor de liefhebbers van scheepsbouw vormen juist deze hoofdstukken de waarde van het boek. De auteur weet op zeer overtuigende wijze de summiere gegevens over het fluitschip aan te vullen door middel van gedegen speur- en rekenwerk. Een bewonderenswaardige prestatie!