Kleine dogmatiek van dr. Loonstra
Titel:
”God schrijft geschiedenis - disputaties over de Eeuwige”
Auteur: dr. B. Loonstra
Uitgeverij: Boekencentrum, Zoetermeer, 2003
ISBN 90 239 13 639
Pagina’s: 240
Prijs: € 32,-. Dr. Bert Loonstra heeft aan zijn publicaties een belangrijk boek toegevoegd. Het gaat daarin niet zozeer over het bijbelgezag, men zou veeleer kunnen spreken van een kleine dogmatiek. Vooral de godsleer komt daarbij aan de orde, met name de raad van God en -als kern van deze studie- de aloude kwestie van de goddelijke soevereiniteit en onze verantwoordelijkheid.
Loonstra probeert deze zaak op een nieuwe manier te belichten. Maar grote delen van dit boek zijn ook gewijd aan de verhouding tussen tijd en eeuwigheid en aan de Persoon en het werk van Christus, de rechtvaardiging, heiliging en verheerlijking.
De auteur gebruikt een oude methode, die met name bij de rooms-katholieke en ook wel bij de gereformeerde scholastiek in gebruik was. Bijvoorbeeld bij Thomas van Aquino, maar ook wel bij Voetius en à Brakel. Namelijk de methode van de disputatie. Allerlei bezwaren die tegen een leerstelling kunnen worden ingebracht, worden dan genoemd. Vervolgens worden die bezwaren, vaak op bijbelse gronden, weerlegd.
Uit dit boek blijkt dat de schrijver zeer belezen is. Niet alleen klassieke, maar ook moderne auteurs worden aangehaald. Zoals H. Berkhof, G. van den Brink, maar ook S. Vestdijk, F. O. van Gennep en H. Mulisch. De neogereformeerden komen er bij Loonstra wat bekaaid af. H. Bavinck wordt een enkele maal genoemd, A. Kuyper, K. Schilder en S. Greijdanus komen helemaal niet aan de orde. Terwijl deze in hun werken over de voorzienigheid en het werk van Christus in zijn vernedering en verhoging wel een belangrijke inbreng hadden.
Pluspunten
In de verdediging van het klassieke belijden, vooral in de godsleer en de christologie, is Loonstra op zijn best. Bijvoorbeeld als hij aantoont dat Christus werkelijk God is en dat Hij om de verzoening van onze zonden mens geworden is. Zo nemen we afstand van de vrijzinnige opvatting dat Christus God op bijzondere wijze vertegenwoordigde. Ook verdedigt de auteur dat God, ondanks het kwaad in deze wereld, alles in de hand houdt en alles stuurt naar Zijn doel. Loonstra erkent ook dat door deze studie bij hem het klassiek gereformeerde belijden aangaande God en Zijn daden bevestigd werd (blz. 230).
Ondanks veel waardering voor dit boeiende boek blijven er wel vragen over. En die zijn van ernstige aard, zodat we die ook duidelijk stellen willen. Het gaat ons met name over de grondslag van de dogmatiek en ook over de vraag of we alles wel verklaren kunnen. Vooral als het gaat over het zondig handelen van de mens en Gods bestuur daarin. Ten slotte: Wordt er niet getornd aan de rechtvaardiging van de goddeloze alleen op grond van Christus’ borgtochtelijk werk?
Op bladzijde 19 maakt Loonstra onderscheid tussen de exegese van de tekst én de taak van de dogmatiek, om de bijbelse boodschap te verstaan met behulp van ons denken, als mensen van onze tijd en cultuur. Veel zou hierover te zeggen zijn. Wordt zo niet te veel eer bewezen aan ons van nature bedorven verstand en aan onze van zonde doortrokken cultuur? Aan het ”sola scriptura” wordt hier door de schrijver tekortgedaan.
Niet helder
De kern van het boek handelt over een eeuwige God Die in de tijd geschiedenis schrijft. Met een verwijzing naar H. Mulisch stelt Loonstra dat God bij dit schrijven van de historie zowel de Auteur als ook de Hoofdpersoon is. Niet alles ligt van tevoren vast. Hierin gaat de schrijver een andere weg dan de gereformeerden in de gangbare theologie. Hij spreekt mijns inziens ook anders dan Zondag 10 van de catechismus en artikel 13 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. God reageert namelijk op wat mensen in hun vrijheid beslissen. Anders zouden we volgens Loonstra vervallen in determinisme.
Toch is de auteur hierin niet helder, hoewel hij juist zo duidelijk wil zijn. Hij zegt namelijk aan de andere kant dat de zonde, dus ook de zondige beslissingen die de mens in vrijheid neemt, wel in Gods raad zijn besloten. Loonstra wil correcties aanbrengen in de klassieke gereformeerde opvatting over de voorzienigheid, maar komt er mijns inziens niet uit.
We belijden dat God alle dingen in Zijn raad besloten heeft. Ook de zonde (die Hij volgens Bavinck ook „in zekere zin” gewild heeft). Maar we belijden ook dat de mens ten volle verantwoordelijk blijft voor de zonde. Dat is voor ons verstand onbegrijpelijk. Maar we belijden ootmoedig dat God heilig en rechtvaardig is, ook al kunnen wij daar niet altijd bij. Loonstra wil het onbegrijpelijke begrijpelijk maken en moet daarin mislukken.
Sceptisch
Vraagtekens zetten we ook als Loonstra ontkent dat het „woest en ledig” in Genesis 1:2 niet slaat op de „nog ongevormde materie.” Volgens hem waren er vanaf het begin dreigende machten in de schepping. Dan zou de Heere al meteen dreiging en angst in de schepping hebben gegeven. Is dit te rijmen met het „zeer goed” van Genesis 1:31?
Ook hebben we grote bezwaren tegen de reserves van Loonstra bij het toerekenen van Christus’ gerechtigheid aan ons. Daarom ging het toch in de reformatietijd? We moeten zeer sceptisch staan tegenover het nieuwe Paulus-onderzoek (blz. 202). Loonstra gaf een mooie studie, die we wel kritisch moeten lezen.