Opinie

Bijbel barmhartiger voor oudere predikant dan sommige tradities

De ambtelijke dienst vraagt veel, zeker vandaag de dag. Sommige predikanten hebben echt tropenjaren achter de rug. Dan is het goed dat er een regeling is waardoor je als predikant op een gegeven moment terug mag treden.

prof. dr. A. Baars
7 October 2013 08:53Gewijzigd op 15 November 2020 06:15
Prof. dr. A. Baars bij zijn promotie in 2004 met zijn twee oudste kinderen als paranimf. beeld RD, Anton Dommerholt
Prof. dr. A. Baars bij zijn promotie in 2004 met zijn twee oudste kinderen als paranimf. beeld RD, Anton Dommerholt

Een predikant werd emeritus. Nu had iemand gezegd dat de eigenlijke titel luidt: ”bene meritus”; de Latijnse uitdrukking voor: Je mag van een welverdiende rust gaan genieten. Maar het Latijn van de predikant was roestig geworden. Hij dacht dat het Nederlands was. Daarom schreef hij voortaan onder elke brief, na zijn handtekening: ben emeritus! Aan dat verhaal moet ik denken nu de synode van onze kerken mij deze week emeritaat verleende. Daarmee is het tijd voor enkele overwegingen rond het woord emeritaat.

Het woord emeritaat is met name in de rechterflank van de gereformeerde gezindte niet onomstreden. Dat geldt trouwens ook in sommige Schotse kerken. De gedachte heerst daar dat een predikant ”voor het leven” tot zijn werk geroepen is. Dat wordt dan zo uitgelegd dat hij nooit met emeritaat mag gaan, maar tot zijn dood actief de gemeente moet dienen.

Een predikant die al lang overleden is –en die ik zeer respecteerde– zei zelfs: „Het woord ”emeritaat” komt in mijn Bijbel niet voor.” Hij ging door in de volle ambtelijke dienst, tot op zeer hoge leeftijd. Totdat zijn oog tijdens een Bijbelstudie viel op de passage in Numeri 8:23vv. Daar staat dat de Levieten na hun vijftigste niet meer in de volle dienst stonden, maar op een bepaalde manier terug mochten treden. Dat is aanleiding geweest dat hij alsnog emeritaat aanvroeg en terugtrad.

De Bijbel blijkt voor ouder wordende predikanten dus barmhartiger te zijn dan sommige gevoelens die in onze traditie leven. Maar dat geldt natuurlijk ook wel op een paar andere punten. Ook de kerkorde opent royaal de mogelijkheid dat predikanten op een bepaalde leeftijd terugtreden (artikel 13 van de Dordtse Kerkorde).

Nu is er met het emeritaat van een hoogleraar onder ons wel iets bijzonders aan de hand. Wanneer iemand op een dergelijke post wordt benoemd, wordt hem emeritaat verleend. Dat gebeurt ook als hij nog erg jong is. Eerlijk gezegd heb ik dat nooit begrepen. Als je hoogleraar wordt, heb je het bepaald niet minder druk dan een gemeentepredikant, integendeel. Zo is het mij in elk geval de laatste jaren vergaan en ik weet dat mijn collega’s hetzelfde zeggen. Daarom is het mijns inziens een volstrekt oneigenlijk gebeuren als aan een hoogleraar bij zijn benoeming emeritaat wordt verleend. Wij hebben immers ook de mogelijkheid om een predikant te beroepen „voor bijzondere dienst”, zoals zendelingen. Dat is geregeld in artikel 6 van de kerkorde. Het lijkt me dat een hoogleraarsbenoeming daaronder ook zou moeten vallen.

Ik wil dat illustreren aan de hand van de kronkelconstructies die ik zelf op dit punt heb meegemaakt. In 1995 benoemde de synode mij tot opvolger van prof. W. H. Velema in de ambtelijke vakken. Omdat ik toen niet gepromoveerd was, werd ik niet benoemd als hoogleraar maar als universitair hoofddocent. De bedoeling was dat ik hoogleraar zou worden zodra mijn promotie achter de rug was. Dat is allemaal volstrekt logisch en ik heb daarmee ook nooit enig probleem gehad. Het gevolg was wel dat ik vanaf begin 1996 predikant werd in bijzondere dienst (art. 6 DKO) van de gemeente van Middelharnis, de gemeente die ik tot die tijd diende. In 2004 promoveerde ik en dus werd ik begin 2005 hoogleraar. Op dat moment kon ik geen predikant naar artikel 6 meer blijven en de classis Rotterdam verleende mij emeritaat.

Samengevat: sinds 2005 ben ik dus emeritus predikant van de gemeente van Middelharnis en nu heeft ook de synode mij emeritaat verleend als hoogleraar. Ik ben dus dubbel en dwars emeritus en zou mijn brieven voortaan zo kunnen ondertekenen: „Ben dubbel en dwars emeritus…” Stel u gerust: ik zal dat nooit doen. Maar het zal duidelijk zijn dat ik zo mijn vragen heb bij deze vreemde constructie. Er zou eigenlijk iets aan gedaan moeten worden.

Wat is eigenlijk het karakter van het emeritaat? Hierover zou een fors artikel te schrijven zijn dat de perken van deze bijdrage ruimschoots te buiten gaat. Daarom beperk ik me tot drie opmerkingen.

In de eerste plaats gaat het hier om een afronding van de actieve dienst in de gemeente of in een andere tak van werk in Gods Koninkrijk. De ambtelijke dienst vraagt veel, zeker vandaag de dag. Sommige van mijn ambtbroeders hebben echt tropenjaren achter de rug. En dan is het goed dat er een regeling is die het mogelijk maakt dat je op een gegeven moment terug mag treden. In onze kerkorde is het zo dat je met emeritaat mag op 65-jarige leeftijd, na een ambtstermijn van veertig jaar of wanneer je gezondheid te wensen overlaat. Natuurlijk is dat geen maatregel die dwingend wordt opgelegd. Sommigen gaan langer door en ik respecteer dat ten zeerste. Maar het is goed dat je op een gegeven moment tot een afronding komt voor het aangezicht van God. Dan laat de Heere het door Zijn Woord ook weten: „Het is genoeg geweest…”

Het tweede is dat die afronding voor een dienaar van het Woord doorgaans niet definitief is. In de literatuur rond de Dordtse Kerkorde valt bij herhaling te lezen dat een emeritus „de eere en den naam eens Dienaars behoudt” en hetzelfde geldt voor een hoogleraar. Nu hecht ik niet zo veel aan „de eer en de naam”, maar een punt is wel dat een emeritus in de meeste gevallen door mag gaan met enkele kerntaken. Hij mag nog preken. Sommigen doen nog vele jaren werk in de gemeenten als bijstand in het pastoraat. Het is een zegen als dat nog kan. Diepe en brede pastorale ervaring blijkt vandaag broodnodig in de gemeenten. Zo hoop ik ook nog een aantal dingen te kunnen doen tijdens mijn emeritaat. In elk geval hoop ik te blijven preken.

Ten slotte: in het boek ”Welstervenskunste” van Hoornbeeck heeft een opmerking diepe indruk op me gemaakt. Hij schrijft dat de periode van het pensioen ook gebruikt dient te worden met het oog op de voorbereiding op de eeuwigheid. Wij kunnen in kerk en ambt zo druk zijn met van alles dat we geestelijk voorbijleven aan onszelf. Zegt Paulus het niet tegen –ouder wordende?– ambtsdragers: „Broeders, hebt acht op uzelf…” (Hand 20:28).

Nog even iets over het woord emeritus. Oorspronkelijk slaat dit Latijnse woord op uitgediende soldaten, veteranen, die niet meer konden dienen in het leger. Later werd het ook gebruikt voor ambtenaren die vanwege hun leeftijd hun werk niet meer konden doen.

In ons land werd het in het begin van de zeventiende eeuw ook toegepast op predikanten die na jarenlange dienst van hun taken werden ontheven. In deze gevallen heeft het woord een positieve gevoelswaarde: je heb het –na jaren trouwe dienst– verdiend om terug te treden; bene meritus.

Het woord heeft echter ook een andere klank: uitgediend, onbruikbaar. Dat zeggen we natuurlijk nooit tegen een emeritus. De toespraken bij iemands emeritaat zijn doorgaans alleen maar lovend. Toch hoop ik dat iedere emeritus voor Gods aangezicht iets beleeft van wat de Heere Jezus zegt: „Alzo ook gij, wanneer u zult gedaan hebben al hetgeen u bevolen is, zo zegt: wij zijn onnutte dienstknechten, want wij hebben maar gedaan hetgeen wij schuldig waren te doen” (Luk. 17:10).

Dat betekent dat ons emeritaat ten diepste altijd onverdiend is. Het tegendeel van het Latijnse woord voor verdiend, emeritus, is onverdiend: immeritus. Alle emeritaat is dus ten diepste onverdiend. Ik moet mijn brieven dus ondertekenen met: „Ben emeritus immeritus”, als u het nog begrijpt. Wat ik alleen maar wil zeggen is dit: ik ga onverdiend met emeritaat, op kosten van een Ander.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer