Dodenfeesten Toraja’s taak voor kerk
Dodenfeesten in Toraja hebben grote maatschappelijke gevolgen. De kerk moet Toraja’s vanuit het Evangelie veel meer confronteren, stellen Gert en Elizabeth de Goeijen in een reactie op de bijdragen van ds. J. Ouwehand (RD 30-8) en drs. J. G. Hoekstra (RD 6-9).
Sinds 2010 wonen we in Rantepao, het toeristische en misschien ook wel kerkelijke hart van Torajaland in Indonesië. Drie jaar is relatief kort om de leefwijze van de Toraja’s goed te begrijpen. Ons past dus bescheidenheid.
Het is een bijzondere cultuur, die pas honderd jaar geleden voor het eerst met het Evangelie in aanraking kwam. Geen wonder dat het (geloofs)leven voor een groot deel nog beïnvloed wordt door de tradities van de vroegere godsdienst.
Het opvallendst voor ons is de grote plaats van de dodenfeesten, zowel binnen als buiten de kerk. Het leven van de Toraja’s draait om de dood. Het is in het algemeen geen probleem om enkele dagen niet op je werk te verschijnen omdat je naar een begrafenisfeest moet. Geld wordt opzijgelegd om te sparen voor karbouwen, bestemd voor een dodenfeest. Dit gaat soms ten koste van het schoolgeld voor kinderen. Men is dus vaak meer gericht op het welzijn van het overleden voorgeslacht dan op de kansen voor het levend nageslacht.
Sinds de verkondiging van de Overwinnaar op de dood, Jezus Christus, lijkt dit niet veranderd te zijn. Lijkt, want we weten niet altijd precies wat er in de harten van de christelijke Toraja’s leeft. We verbazen ons er wel over dat de dodenfeesten nog zo’n grote plek innemen binnen de cultuur.
Toename
Als we het goed zien, neemt het aantal feesten zelfs toe. Wellicht komt dit door de toenemende welvaart binnen Torajaland. In Nederland zijn we trots op onze nieuwe keuken of auto, in Toraja op het aantal geslachte karbouwen. Tegelijkertijd stimuleert de overheid het ook: het brengt een enorme geldstroom op gang en het trekt toeristen. Daar komt nog bij dat Toraja’s –binnen en buiten de kerk– trots zijn op hun cultuur. Je bent eerst een Toraja en daarna ben je christen of animist. Als we ter sprake brengen dat onze identiteit juist in Christus ligt en niet in onze etniciteit, dan beaamt men dit volmondig. Tegelijk volgt er –vaak lachend– een: „maar… ik ben een Toraja.”
Eigen aan een Toraja is ook dat hij niet snel de confrontatie zoekt met zijn cultuur en de gemeenschap. Dit zorgt ervoor dat de Torajakerk niet zo goed raad lijkt te weten met de dodenfeesten. We hebben nog geen enkele preek gehoord die afwijzend of terughoudend over dit onderwerp was. En dat terwijl er sterk ethisch wordt gepreekt. Men waarschuwt voor het toenemend aantal echtscheidingen en voor het gokken op dodenfeesten, maar voor de dodenfeesten zelf wordt niet gewaarschuwd.
Nu kan dat, wanneer de feesten een christelijke inhoud krijgen en niet meer worden bepaald door de ”aluk to dolo” (de zielen van de geslachte karbouwen begeleiden de overledene naar de Torajahemel; hoe meer zielen, des te beter is de overledene af).
Als een feest een christelijke inhoud krijgt, worden de karbouwen geslacht om samen te eten en het vlees te verdelen onder de behoeftigen. Naar onze indruk beleven velen dit aspect inmiddels sterker dan het aspect van de aluk to dolo. Toch is dit –al dan niet onderhuids– nog steeds aanwezig. De religieuze betekenis van de dodenfeesten is zeker niet zomaar om te zetten naar een sociale. In deze realiteit wikt en weegt de kerk. Sommige predikanten hebben moeite om op een dodenfeest te spreken. Anderen zien het juist als een kans om de levende Christus te verkondigen.
Bevrijdingstheologie
Een proponent die een tijdje in het buitenland studeerde en letterlijk en figuurlijk wat afstand nam van zijn geboortegebied schreef een essay waarin hij onderbouwde dat de Torajakerk een bevrijdingstheologie nodig heeft. Hij bedoelde dat de Torajakerk meer moet nadenken over de maatschappelijke gevolgen van de dodenfeesten. De dodenfeesten vormen voor veel mensen een schuldenlast die van geslacht op geslacht overgaat. Daarnaast stimuleren ze ongelijkheid: de rijken worden rijker en de armen armer. Met andere woorden: de kerk moet vanuit het Evangelie veel meer confronteren en minder conformeren. Een terecht pleidooi.
Honderd jaar zending in Toraja betekent al honderd jaar piekeren over de dodenfeesten. Elk land, elke cultuur heeft zijn heidendom. Ook Nederland. Wij noemen dat piekeren het „zwoegen van de Heilige Geest.” Harten en culturen bekeren is een ‘heidens’ werk.
De auteurs zijn respectievelijk als theoloog verbonden aan de opleiding van aanstaande predikanten in de Torajakerk en betrokken bij het werk van een kindertehuis van dezelfde kerk. Ze zijn door de Gereformeerde Zendingsbond (GZB) uitgezonden en wonen sinds 2010 met hun kinderen in het Torajagebied op Zuid-Sulawesi (Indonesië).