Commentaar: Publiek vergrootglas
Openbaar bestuurders leven in een glazen huis. Op heel hun handel en wandel ligt het publieke vergrootglas. Niet ten onrechte, hoewel er Bijbels gezien geen onderscheid is tussen de misstap van mensen met en mensen zonder openbare functie. Toch behoren bestuurders een voorbeeld te zijn. Als zij vanwege wangedrag in opspraak raken, betekent dat niet alleen imagoschade voor henzelf, ook krijgt het vertrouwen van de burger in het openbaar bestuur een knak.
Dat laatste gebeurt geregeld. De meest recente affaire speelt zich in Vlissingen af. De burgemeester van de Zeeuwse stad stapte gisteren op nadat hij onder vuur kwam te liggen over zijn declaratiegedrag. Ook een oud-wethouder wordt beschuldigd van het onterecht uitgeven van gemeenschapsgeld. De lijst met soortgelijke voorbeelden is inmiddels lang en bestrijkt de hele samenleving, van onderwijs tot politiek, van zorg tot bedrijfsleven en kerk. Het hoeft niemand te verbazen. De Bijbel noemt geldgierigheid de wortel van alle kwaad.
In onze cultuur van maximale openheid is het onthullen van schandalen, bij voorkeur van bekende figuren, een vast ritueel geworden. Er valt ook veel te onthullen, en dat is een veeg teken. Sensatiezucht is echter niet in het belang van de zaak, namelijk dat openbaar bestuurders zich houden aan de regels voor hun –financiële– handel en wandel.
Die regels bewijzen hun waarde, maar hebben ook hun beperking. Niet zelden blijkt bij onthullingen dat de regels voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Dat levert steevast moeizame discussies op, waarbij de verdachte probeert de regels zo te interpreteren dat zijn of haar declaratiegedrag –nog net– als acceptabel moet worden beschouwd. Die kant moeten we niet op.
Er is iets anders aan de hand. Openbaar bestuur en integriteit behoren als een Siamese tweeling bij elkaar. Dat besef is echter geen gemeengoed meer. Met het loslaten van waarden en normen die eeuwenlang als heilzaam werden beschouwd, creëren we als samenleving zelf een klimaat waarin het sjoemelen met de waarheid, met geld, met vertrouwen normaal lijkt te worden. Integriteit laat zich niet afdwingen met regels, maar zit, als het goed is, tussen de oren.
Elke bestuurder dient zich dat voor 100 procent te realiseren voordat hij of zij aan een publieke functie begint. De burger moet erop kunnen vertrouwen dat bestuurders –bij de overheid, in de politiek, het onderwijs, de zorg, het bedrijfsleven, de kerk– onkreukbaar zijn en altijd bereid zijn zich te verantwoorden. Alleen al omdat openbaar bestuurders per definitie werken met geld van anderen.
Die bereidheid kan beter. In opspraak geraakte bestuurders weigeren soms mee te werken aan een onderzoek naar hun handel en wandel. Of zij proberen voor zichzelf, al dan niet via een rechtszaak, het maximale eruit te halen, terwijl helder is dat ze de regels overtreden hebben. Dat geeft geen vertrouwen.
Bestuurders doen er goed aan zelfs maar de schijn des kwaads te vermijden. Liever geen etentje of ritje met de dienstauto dan om twijfelachtige redenen een declaratie indienen.