Creatief proces staat onder druk
Het hoort bij het karakter van een preek dat een predikant gedachten van anderen verwerkt, betoogt dr. H. de Leede. Maar dat moet dan wel gebeuren in een zelfstandige en creatieve omgang met de bronnen. En dat proces staat steeds meer onder druk.
Één keer heb ik het meegemaakt, 34 jaar geleden, op vakantie in een zondagmorgendienst. Mijn vrouw en ik hoorden woordelijk een preek die ik een jaar daarvoor had gelezen in de serie ”Genade voor Genade”. Even flitst het dan door je hoofd: Zou hij dat vaker doen? Het vervelende is dat ik er altijd even aan moet denken wanneer ik deze collega tegenkom. Het kan zomaar gebeuren dat je –ik vermoed: volkomen ongegrond– anders naar iemand gaat kijken: met wantrouwen.
Dat kan zomaar het effect zijn van de waarneming dat predikanten (stukken van) andermans preken van internet plukken en kopiëren. ”Plagiaat – nu ook al door dominees”, ”Misstanden in studeerkamers en bedrog op kansels”, luiden algauw de krantenkoppen. Ik heb geen enkel signaal dat dit het geval zou zijn. En ik lees de bijdrage van prof. H. van den Belt ook niet in die richting. En mocht er een predikant zijn die door de woorden van Van den Belt ontdekt wordt aan de zonde van echt bedrog, die mag dankbaar zijn dat dat gebeurde.
Maar volgens mij is Van den Belt iets anders op het spoor dan plagiaat in juridische zin of notoir bedrog. Hij peilt in zijn waarneming een geestelijke nood, en zegt daar vervolgens een aantal behartigenswaardige woorden over, die kennelijk ook aankwamen. Ik wil er nog een paar dingen naast zetten om de onderliggende oorzaak te peilen van wat ik maar noem de ”glijdende schaal van het gebruik van internet als kennisbron”. Voor het gesprek in kerkenraden en tussen predikanten beperk ik mij tot vier punten.
Bronvermelding
Ten eerste vertroebelt de term ”plagiaat” de discussie. Een preek is geen wetenschappelijke verhandeling, waarbij bronvermelding voorwaarde is, en waarbij normen zijn voor de hoeveelheid geciteerde stof. Een preek is van een geheel andere aard. Bronvermelding in een preek is dan ook vreselijk („Zoals Calvijn zegt…” Dat soort zinnetjes zijn dodelijk voor de gang van de preek). De prediker verwerkt woorden uit de Schrift, uit de traditie, flarden uit gedichten, uit ”Stille omgang” van Willem Barnard, en hij sluit af met een prachtige zin uit een meditatie van Noordmans. Dat alles wordt in de preek tot het woord van de prediker zelf, en –dat bidt en hoopt hij– voor de hoorders weer tot Gods Woord. Maar de geciteerde passages van anderen zijn niet meer van hen. De prediker mag ze vrijmoedig in handen nemen, bij de voorbereiding van de preek en op de kansel.
Maar –en dat is het tweede– een preek moet dan wel vrucht zijn van een zelfstandige omgang met de bronnen, de Schrift, de traditie, al die andere bronnen: commentaren, meditaties, preken van anderen. Vroeger raadpleegde je die in je boekenkast, nu zoeken we die steeds meer op internet. Principieel maakt dat geen verschil. Het gaat om het raadplegen van bronnen met het oog op het eigen creatieve –ambachtelijke en geestelijke– proces. Al het gevondene in de bronnen –soms gezocht en soms niet gezocht en toch aangereikt– componeert de prediker tot de preek. Hij spreekt die terecht uit als zijn preek, ook al heeft hij alles ‘gevonden’, en is weinig echt eigen vondst.
Creatieve proces
Het knelpunt en de oorzaak van wat Van den Belt op het spoor kwam, en ik zonder meer herken, is dat dit zelfstandige creatieve –scheppende!– proces naar de preek onder druk staat. In dat creatieve proces gaat de prediker de weg naar Boven (gebed, luisterende omgang met de tekst), de weg naar binnen (meditatie, inkeer, verwondering, aanbidding), en de weg naar buiten (het gesprek met de gemeenteleden in de voorbereiding). Hij moet ze alle drie gaan. Dat vraagt tijd, concentratie. En daar zit het echte knelpunt: de druk op de tijd, het afgeleid worden van de concentratie door van alles. En dan is er de verleiding van de snelle weg en de korte bocht. Daar leent internet als toegang tot de bronnen zich heel erg toe. Een digitale concordantie blijkt dan echt iets anders dan een Griekse Bijbel met woordenboek ernaast.
Dat brengt tot het vierde punt. De academicus komt tot plagiaat door publicatiedruk, prestatiedwang, carrièrehaast en een flinke scheut ijdelheid. Wat is het bij de prediker, dat deze de bocht te kort neemt, de bronnen meer en meer overschrijft in plaats van zelfstandig verwerkt? Ik geef een drietal aanbevelingen tot gesprek.
Hulp zoeken
Allereerst, moet een aantal predikanten niet te veel preken, in verhouding tot de andere taken die zij ook moeten doen? Twee preken als vrucht van een geestelijk-creatief proces per week is schier onmogelijk.
In de tweede plaats verzamelen wij steeds meer kennis via internet. De kennisvergaring voor de preek is een andere kennisverwerving. Daar geldt: wie langzaam leest, verstaat beter en uiteindelijk sneller.
Tot slot vraagt het ambt van ons predikanten dat wij hulp zoeken, in de kerkenraad en in de collegiale contacten, wanneer het ons over de schoenen loopt, en wij de verleiding voelen om anderen of onszelf (oude preken oplappen) te plagiëren.
De auteur is universitair docent en onderzoeker praktische theologie/homiletiek aan de Protestantse Theologische Universiteit/PTHU in Amsterdam.