Geert
We wonen in een aardige buurt, al zeg ik het zelf. Twee rijen van loofbomen geven onze straat in de lente en zomer zelfs een zekere allure. Alleen het flatje aan de overkant is een zwak element in het gave gebit. De woningbouwvereniging lijkt het te hebben bestemd voor medeburgers met een vlek. De doorstroming is hoog. We hebben al heel wat overburen zien komen en gaan.
Op de begane grond woont tegenwoordig een man die om de paar dagen met een andere fiets aankomt. We denken er het onze van, meer kan een mens niet doen. Zijn bovenbuurman schildert. Als hij de lampen aan heeft, zien we een galerij van portretten aan de muur hangen. Allemaal vrouwen. De maker van het fraais staat vaak op het balkonnetje rond te kijken. Mogelijk fungeren de dames in onze straat ongewild als model. Een prettig idee is dat niet.
Toch zou ik het flatje niet graag missen. Daardoor snuiven we tenminste nog enigszins aan de hectiek die in achterstandswijken gemeengoed is. Dat gold zeker voor de jaren waarin Achmed tegenover ons woonde. Nooit vergeten we de dag dat twee politiemannen renden voor hun leven, achtervolgd door hun Turkse belager. Maar ook Achmed is alweer jaren weg.
Alleen Geert blijft er wonen. Geleidelijk zagen we hem vreemder en dikker worden. Intussen lijkt hij op alledag te lopen. Met zijn enorme buik vooruit en zijn hoofd schuin naar boven sjouwt hij door de buurt. In het begin van de maand parkeert rond het avondeten vaak een pizzahopper voor zijn deur. Daardoor heeft hij aan het eind van zijn uitkering een stuk maand over. Dan gaat hij buren langs.
Ook wij behoren tot de uitverkorenen. Soms komt hij telefoneren, omdat zijn beltegoed op is. Pas moest hij de SNS hebben. „Die is failliet en nu ben ik al mijn aandelen kwijt.” Daarna Wehkamp. We konden de conversatie volgen. „Ik heb een vriendin gehad die bij jullie van alles bestelde. Nou is ze weg, maar de rekeningen blijven komen.”
De laatste week van de maand zorgt mijn vrouw ervoor dat ze voor Geert extra brood en beleg in huis heeft. En wat krentenbollen of kadetten, voor de variatie. Zijn dankbaarheid voor de noodrantsoenen is ontroerend.
Nu staat hij opnieuw voor de deur, om te vertellen dat hij eindelijk goed nieuws heeft. Hij is beroofd bij een pinautomaat, maar de ING vergoedt de schade. „Levensgevaarlijk, dat pinnen”, houdt hij ons voor. Met schommelende buik, het hoofd naar de hemel, loopt hij terug naar zijn huis. Voordat hij naar binnen gaat, draait hij zich nog een keer om en zwaait. Samen zwaaien we terug. Zonder dat flatje zou onze straat wel érg burgerlijk zijn.