„Uut der diepte roepe ick…”
Titel:
”De Profundis. Psalm 130 in de Nederlandse taal”
Auteur: D. Duijzer (red.)
Uitgeverij: Boekencentrum, Zoetermeer, 2001
ISBN 90 239 9053 6
Pagina’s: 416
Prijs: € 49,90. Na negen jaar zoeken publiceerde ingenieur Dirk Duijzer (43) onlangs een boek met maar liefst 250 vertalingen, berijmingen en vrije bewerkingen van psalm 130. „Gaandeweg kreeg ik steeds meer oog voor de eigen achtergrond van de dichter of schrijver, die in iedere tekst is terug te vinden. Deze verzameling biedt talloze aanknopingspunten voor verder onderzoek.”
Duijzer is in het dagelijks leven directeur van LTO-Nederland, de landelijke federatie van land- en tuinbouworganisaties. Cultuurhistorisch onderzoek doet hij er als hobby bij. Eerder publiceerde hij onder meer over de Haagse School en over het Wilhelmus.
Duijzers belangstelling voor de psalmen en het Nederlandse volkslied dateert al van zijn studententijd, maar zijn bijzondere aandacht voor psalm 130 werd in 1991 gewekt. „Naar aanleiding van een tentoonstelling over ”Psalmzingen in de Nederlanden” waren ruim honderd berijmingen van deze psalm bijeengebracht. Dr. S. J. Lenselink stelde dat de collectie hoegenaamd compleet moest zijn. Maar toen ik mijzelf wat nader in het onderwerp verdiepte, vond ik in korte tijd twintig exemplaren die niet in de verzameling waren opgenomen. Het bleek dat Lenselink zich vooral had gebaseerd op protestantse bronnen, zoals het standaardwerk van de hymnoloog ds. H. Hasper.”
Een uitdagende ontdekking, vond de amateur-historicus. Vandaar dat hij zijn zoektocht voortzette; hij verdiepte zich in de hymnologische literatuur, zag allerlei liedbundels in en bezocht bibliotheken en andere instellingen. „Aanvankelijk richtte ik me enkel op de berijmingen, maar drie jaar geleden betrok ik ook de vertalingen erbij, omdat de scheiding tussen beide genres soms nauwelijks te maken valt. Uiteindelijk vond ik 250 versies van psalm 130, in het Nederlands, het Fries en in verschillende streektalen. Tevens nam ik enkele varianten op uit talen die aan het Nederlands verwant zijn, en varianten die de Nederlandse traditie hebben beïnvloed - zoals de berijmingen van Marot en van Luther. Ooit vertelde een rabbijn me dat in Joodse bloemlezingen altijd de oorspronkelijke Hebreeuwse versie wordt opgenomen, uit eerbied voor de grondtekst. Dat heb ik dus ook gedaan.”
Reformatorisch
Voor een dergelijk verzamelproject is psalm 130 zeer geschikt. Het is vermoedelijk de meest vertaalde psalm in ons taalgebied, mede omdat hij tot de zeven boetpsalmen behoort. Daarbij komt dat er in de vertalingen twee tradities zijn aan te wijzen, een calvinistische en een lutherse. Meer dan twintig kerkelijke richtingen en kerkgenootschappen leverden de bouwstenen voor Duijzers collectie berijmingen en vertalingen.
De verzameling kreeg de titel ”De Profundis” mee, ”uit de diepte”, de Latijnse titel voor deze psalm. De teksten zijn chronologisch geordend, waardoor veranderingen in theologische benadering en taalgebruik gemakkelijk te traceren zijn. Duijzer: „Iedere dichter brengt zijn eigen achtergrond met zich mee. Dat merk je bijvoorbeeld aan de manier waarop het begrip zonde wordt benaderd. De psalmist roept tot God vanuit een besef van persoonlijke schuld. In de meeste oudere versies is dit terug te vinden, maar in veel moderne bewerkingen heeft de dichter het over ”mijn verdriet”, of ”mijn angst”, ofwel: over een onheil van buitenaf. Dat lijkt me een essentieel punt. Ik denk niet dat je dergelijke teksten reformatorisch kunt noemen.”
Wat Duijzer betreft heeft iedere vertaling of bewerking iets eigens wat waardering verdient, maar zijn voorkeur gaat uit naar de eerste reformatorische berijming uit de Deux Aes-Bijbel van 1562: „Uut der diepte roepe ick Heere tot dy. Heere hoort mijn stemme; laat dyne ooren mercken op de stemme mijns smeeckens…” „De heldere woordkeuze vind ik mooi en de aanspreekvormen ”Du” en ”Dine” duiden op een vertrouwde omgang met God; daartegenover schrikt het ”Gij” en ”U” van de Statenvertaling iets meer af. Deze woorden krijgen een extra dimensie als je weet dat ze meermalen op de brandstapel zijn geciteerd.”
Toegankelijk
In de kantlijn naast de psalmteksten is beknopte achtergrondinformatie opgenomen, terwijl achter in de bundel enkele overzichtelijke registers te vinden zijn. Aan de verzameling gaan vier inleidingen vooraf, geschreven door dr. H. Vreekamp, dr. J. P. Fokkelman, dr. J. Smelik en dr. J. de Gier. Fokkelman behandelt de eigenschappen van de Hebreeuwse grondtekst en brengt daarbij interessante gegevens aan het licht: „Psalm 130 heeft in het originele (…) 32 - 26 - 33 - 35 lettergrepen in zijn vier strofen. Als we nu het totaal van 126 delen door het getal van de lijnstukken, door achttien dus, is de uitkomst exact het heilige getal zeven.” De Gier trekt een interessante vergelijking tussen de berijmingen uit De souterliedekens (1540), van Datheen (1566), van Ghysen (1773) en van Willem Barnard (1968). Zijn conclusie: „Uiteraard zijn er bij een psalmberijming ook andere belangrijke aspecten in het geding. Als het echter gaat om dichterlijke kwaliteit, dan wint de berijming van Barnard het mijns inziens van zijn twee voorgangers Datheen en Ghysen.”
Duijzer: „Sommige mensen vinden de inleidingen behoorlijk moeilijk. Maar anderzijds blijkt de verzameling zelf prima toegankelijk te zijn, ook voor mensen die weinig van het onderwerp afweten. Als je de versies bekijkt, springen de verschillen vanzelf in het oog.”
Duijzers zoekwerk heeft naar schatting een volledig jaar in beslag genomen: „Veel deed ik tussen de bedrijven door, als ik voor mijn werk toch al in een bepaalde plaats moest zijn. Bij het raadplegen van bibliotheekcatalogi had ik de laatste jaren veel gemak van internet. Het zoeken is bepaald niet eenvoudig, omdat van veel liederenbundels nog maar één exemplaar is overgebleven; het waren tenslotte goedkope boekjes die intensief werden gebruikt. Ongetwijfeld heb ik nog een paar berijmingen over het hoofd gezien - twee weken na het afsluiten van het manuscript vond ik de eerste. Maar ik kan me niet voorstellen dat eventuele nieuwe vondsten het totaalbeeld zullen veranderen; de huidige verzameling is representatief.”
”De Profundis” biedt talloze aanknopingspunten voor nader onderzoek, meent Duijzer: „Een taalkundige zou zich kunnen verdiepen in de ontwikkelingen in het gebruik van taal- en dichtvormen, terwijl een theoloog de dogmatische accentverschillen in kaart zou kunnen brengen. En een historicus zou kunnen nagaan in welke kringen welke berijming werd gebruikt. Het verraste me bijvoorbeeld dat Datheen niet alleen door calvinisten is gezongen, maar tevens door remonstranten en dopersen.”
Dergelijk onderzoek laat de amateur-historicus liever aan anderen over. Hij beleefde veel genoegen aan zijn onderzoek, maar is niet van plan ooit nog iets over psalm 130 te publiceren. Andere cultuurhistorische onderwerpen staan wel op zijn verlanglijstje. „Ik zou graag eens iets schrijven over de psalmzettingen van Claude Gaudimel. Er wordt gezegd dat ze niet voor de twintigste eeuw in ons taalgebied verschenen zijn, maar dit is wel degelijk zo: ik ken een bundel uit 1753 met daarin een vierstemmige zetting van Datheen. Of het op korte termijn van een dergelijke publicatie komt, weet ik niet; wat mijn hobby’s betreft heb ik mezelf nooit geweld aangedaan.”
Mond- en klauwzeer
Duijzers speurproject verdiepte niet alleen zijn cultuurhistorische kennis, maar tevens zijn band met en inzicht in psalm 130. „Tijdens de mond- en klauwzeercrisis, waar ik als directeur van LTO uiteraard nauw bij betrokken was, heb ik veel aan deze woorden moeten denken. Men gedroeg zich in deze periode heel modern, ook in kerkelijke kring: alsof iedereen het fout had gedaan, behalve wijzelf. Maar deze psalm leert ons dat we de schuld niet in de eerste plaats bij anderen moeten zoeken, maar dat we vergeving moeten vragen voor ons eigen aandeel erin.”