Commentaar: Dubieuze kandidatuur Iran en Syrië voor VN-Mensrechtenraad
De verkiezingen voor de VN-Mensenrechtenraad komen eraan. Elk jaar is het weer een verrassing wie zich kandidaat stelt om het welzijn van het mensdom in de gaten te houden.
Veertien zetels zijn er te vergeven. Nieuwkomers mogen vanaf januari 2014 drie jaar lang vanuit het Zwitserse Genève als waakhond over de wereldwijde mensenrechten fungeren.
Een schone taak, voorzeker. De mens is immers geneigd tot alle kwaad. Met alle mogelijke gevolgen van dien. En dus is het een goede zaak als de internationale gemeenschap er een beetje op toeziet dat staten zich aan de regels houden.
Bedenkelijker wordt het echter als landen die zelf geen schone lei hebben op het gebied van het eerbiedigen van mensenrechten zich melden als potentiële kandidaat voor de VN-Mensenrechtenraad. Iran en Syrië hebben beide uitgesproken dat zij zich in de race zullen voegen om een plekje in de raad te bemachtigen.
Mensenrechtenorganisaties hebben inmiddels hun regelrechte afschuw over de Syrische en Iraanse ambities uitgesproken. Of dat zal helpen, is maar de vraag. Iran trad recent toe tot de Commissie voor Vrouwenrechten en Syrië verwierf het lidmaatschap van het Unescocomité voor de Mensenrechten. Het is dus zeker niet uitgesloten dat Teheran en Damascus in hun streven zullen slagen.
Dat belooft weinig goeds voor het internationale toezicht op het handhaven van mensenrechten. Iran heeft niet bepaald een goede reputatie op dat terrein. Neem alleen maar de christenvervolging. Of het publiekelijk ophangen van burgers aan hijskranen in het centrum van Teheran.
Over Syrië valt ook weinig goeds te melden. Het land is al tweeënhalf jaar in een bloedige burgeroorlog verwikkeld. Toegegeven, de opstandelingen in het Arabische land begaan de nodige wreedheden. Maar het regime van Bashar al-Assad heeft ook zeker geen schone handen. Het zou daarom des te twijfelachtiger zijn als Damascus een oordeel over handhaving van mensenrechten in andere landen zou mogen vellen.
Los daarvan heeft de VN-Mensenrechtenraad tot nu toe nauwelijks aan zijn doel beantwoord. Het nobele streven om een internationale toezichthouder op de mensenrechten te creëren is verworden tot een politiek instituut dat vooral door een sterke anti-Israëllobby wordt gedomineerd.
Elke misstap van de Joodse staat wordt in de Mensenrechtenraad doorgaans breed uitgemeten. Terwijl grove schendingen van burgerrechten in andere landen niet of nauwelijks aan de orde komen.
Zo bezien hoeft de beoogde kandidatuur van Iran en Syrië ook weer niet al te veel zorgen te wekken. Mochten Damascus en Teheran er al in slagen een plaats in de raad te verwerven, dan zal dat het optreden van de raad niet wezenlijk veranderen.
En dus zal er vanuit Genève de komende drie jaar weer de nodige anti-Israëlretoriek klinken – met of zonder inmenging van Iran en Syrië.
Een papieren tijger brult wel, maar bijt gelukkig nog steeds niet.