De uitputting van Søren Kierkegaard
Titel:
”Kierkegaard. A Biography”
Auteur: Alastair Hannay; Cambridge University Press, Cambridge, 2001; ISBN 0 521 56077 2; 496 blz.; £ 30,-; Titel: ”Het verhaal van Søren Kierkegaard. Roman over het leven van een filosoof”
Auteur: Peter Thielst; vert. Mariska Aikema, Aletta Hofstee en Heleen Kerkhof
Uitgeverij: Fontein/Houtekiet, Baarn, 1999
ISBN 90 261 1326 9
Pagina’s: 304
Prijs: € 18,13;
Titel: ”Of/Of”
Auteur: Søren Kierkegaard; vert. en annotatie Jan Marquart Scholtz
Uitgeverij: Boom, Amsterdam, 2000
ISBN 90 5352 574 2
Pagina’s: 884
Prijs: € 61,50.
„Is er in je innerlijke ontwikkelingsgeschiedenis iets onuitspreekbaars, of heeft je leven je tot medeweter gemaakt van bepaalde geheimen, kortom heb je je op de een of andere manier in een geheim verslikt dat niet uit je is te trekken zonder dat het je leven kost, trouw dan nooit.” Dit adviseerde de Deense theoloog en wijsgeer Søren Kierkegaard (1813-1855) die zelf had afgezien van zijn huwelijk met Regine Olsen.
Tot nu toe meende ik dat Sørens geheim was dat zijn vader Michael Pedersen Kierkegaard als tienjarige schaapherder, geplaagd door honger en kou, God had vervloekt op de Jutlandse heide. Volgens die opvatting droeg Kierkegaard senior de angst dat God hem hier vroeg of laat voor zou straffen op zijn kinderen over. Hij zag dit bevestigd in de rampspoed die zijn gezin trof: van de zeven kinderen stierven er vijf vóór de leeftijd van 33 jaar.
Uit de nieuwste biografie van Allastair Hannay, emeritus hoogleraar filosofie te Oslo, blijkt echter dat de jonge Kierkegaard zich al vroeg bewust was van zijn bijzondere missie. Tegen zijn vriend Emil Boesen vertelde hij op zijn sterfbed dat hij net als Paulus een doorn in zijn vlees had. Zelf dacht Kierkegaard dat zijn problematische omgang met mensen wortelde in zijn positie als buitengewoon afgezant van God. Daarom moest zijn verloving met Regine Olsen stuklopen. En niet omdat hij mogelijk homoseksueel was of syfilis had, zoals de Deense auteur Peter Thielst in zijn geromantiseerde biografie beweert.
„Er zijn van die gelegenheden waarbij het een mens zo oneindig smartelijk kan beroeren iemand te zien die moederziel alleen op de wereld staat. Zo zag ik laatst een arm meisje dat helemaal alleen naar de kerk ging om aangenomen te worden”, laat Kierkegaard één van de twee schrijvers in ”Het een of het ander” (1843) optekenen. Autobiografischer kan het haast niet. Søren voelde zich een kruimel in het universum, een enkeling tegenover de massa, nietig en zondig voor het oog van God.
Sociaal-politieke achtergrond
Over Kierkegaard bestaat het vooroordeel dat zijn filosofie weerbarstig en ingewikkeld zou zijn. Dat weerbarstige slaat eerder op Kierkegaards persoon dan zijn gedachtegoed. Het is onjuist dat de problemen waarmee Kierkegaard worstelde uit de tijd zijn en dat niemand daar nog belangstelling voor zou hebben. Volgens Peter Thielst hoort Kierkegaard bij de tien meest gelezen wijsgeren in de twintigste eeuw. Met Nietzsche en Wittgenstein zou Kierkegaard de laatste jaren zelfs in de topdrie voor filosofen staan.
Ook in Nederland blijkt een levendige interesse voor Kierkegaard te bestaan onder een aantal vakfilosofen en theologen, met als warm pleitbezorger de psychiater G. Glas, hoogleraar Reformatorische Wijsbegeerte in Leiden. Het onderwerp Kierkegaard houdt menig promovendus hier te lande bezig, getuige de proefschriften die met enige regelmaat verschijnen, zoals ”Het eenvoudige leven volgens Søren Kierkegaard” (1999) van de theoloog Udo Doedens (uitgeverij Ten Have). Dit voorjaar staan er weer twee nieuwe proefschriften op stapel over Kierkegaards religieuze kant.
Zowel Peter Thielst als Allastair Hannay presenteren een overtuigend beeld van de mens Kierkegaard én de ontwikkeling van zijn denken tegen de sociaal-politieke achtergrond van toen. Beiden memoreren het bombardement uit 1807 op Kopenhagen door de Engelsen, die de Denen mores wilden leren vanwege hun weigering partij te kiezen tegen Napoleon. Tevens beschrijven ze het dramatische bankroet uit 1813, het geboortejaar van Kierkegaard, waardoor heel Denemarken in zak en as zat, behalve Kierkegaards vader die zijn fortuin listig veilig had gesteld. Omstreeks 1848 waarde overal in Europa het spook van de revolutie rond. Het raakte Kierkegaard net zomin als de cholera-epidemie uit 1853 waardoor Kopenhagen ongeveer 5.000 dodelijke slachtoffers telde (bijna 4 procent van de totale bevolking).
Kierkegaard had andere dingen aan zijn hoofd. Politiek boeide hem nauwelijks, maar net als zijn vader bezat hij groot zakelijk inzicht. Hij dacht eerder conservatief dan revolutionair. In geschrifte ontpopte hij zich als een onversneden polemist. Eerst onder een twintigtal schuilnamen, later steeds radicaler en openlijker, de uitputting nabij. Tenslotte richtte Kierkegaard al zijn giftige pijlen op bisschop Martensen, opvolger van de in 1854 overleden bisschop Mynster, én op wat hij zag als het koninklijk theaterbedrijf, de Deense Kerk.
Belletje trekken
”Het verhaal van Søren Kierkegaard” leest soepel door de toegankelijke en directe stijl, al zal een enkeling vallen over de wat al te familiaire toon die Thielst aanslaat. Niettemin is hij er wonderwel in geslaagd de essentie van Kierkegaards geschriften voor iedereen begrijpelijk te maken. Wie net zo snel Engels leest als de krant en de voorkeur geeft aan een wetenschappelijker aanpak leze het boek van Hannay. Laatstgenoemde vergelijkt Kierkegaards gegoochel met schuilnamen geestig met het belletje trekken van kwajongens. Bij het openen van de deur blijkt de filosoof in geen velden of wegen te bekennen.
Bij de geboorte op 5 mei 1813 van Søren Aabye Kierkegaard -op school ”Søren Sok” genoemd- als jongste in een gezin met zeven kinderen, was zijn vader 56 jaar en zijn moeder, Ane Sørendatter Lund, 45 jaar. De kousenhandelaar Michael Pedersen (1756-1838) was eerder getrouwd geweest met Kirstine Nielsdatter Royen, maar nog geen twee jaar later was zij plotseling overleden. Omstreeks 1796 verkocht Michael zijn zaak in Kopenhagen, waarna hij zich stortte op de theologie en zijn leven in dienst stelde van God. Al bij de geboorte van zijn eerste kind in 1797 was hij rentenier. Hij bezocht de diensten van de Deense Kerk, vatte vriendschap op voor bisschop Jakob Peter Mynster, maar onderhield tevens contact met de herrnhutters, een bevindelijke groepering uit zijn geboortestreek. Zijn tweede vrouw, de huishoudster met wie hij een gedwongen huwelijk sloot, kwam daar ook vandaan. Vanaf 1819 werd het gezin door het ene na het andere sterfgeval getroffen. Na de dood van zijn tweede vrouw in de zomer van 1834, bleef Michael met zijn zoons Peter en Søren achter. Volgens zijn wens gingen ze allebei theologie studeren, Søren aanvankelijk met grote tegenzin.
De zwaarmoedigheid van Sørens vader had een beklemmende uitwerking op de rest van het gezin. Door te trouwen wisten de dochters eraan te ontsnappen. Niels (1809-1833) verliet als enige actief het ouderlijk huis. Toen Niels op zijn sterfbed in Amerika alleen zijn moeder de groeten liet doen, veroorzaakte dit bij Kierkegaard senior een „onuitspreekbaar verdriet.” Wekenlang was de sfeer verpest door zijn getob. Ondanks zijn bezwaard gemoed prikkelde de vader Sørens rijke fantasie.
Verwoed publicist
Na de dood van zijn vader in 1838, die hem 33.599 rijksdaalders naliet (wat Hannay omrekent tot $ 400.000 nu), ging Kierkegaard zich geheel aan het schrijverschap wijden. Binnen de kortste keren was hij afgestudeerd, waarna hij zich op 10 september 1840 verloofde. Nog diezelfde maand verscheen zijn proefschrift ”Over het begrip ironie”. Maar al eerder liet Kierkegaard zich gelden als verwoed publicist. Zijn eerste stukken in de krant dateren van 1835, toen hij zich fel kantte tegen collega-studenten die modieus een vrije pers eisten, die volgens Kierkegaard al lang bestond. In april 1834 begon hij aan zijn persoonlijke notities, die uitgroeiden tot 22 dikke banden van elk ongeveer 400 pagina’s. Na 1840 kwam onder diverse schuilnamen een stroom publicaties op gang, waarvan Kierkegaard pas in 1846 toegaf dat hij ze had geschreven. Ondertussen maakte het roddelblad ”Corsaren” hem tot mikpunt van spot, opgeluisterd met de zotste karikaturen. Hoewel hij de ”Corsaren” zelf had geprovoceerd, reageerde Kierkegaard diep gekrenkt.
Na het drama van de verbroken verloving in 1841 begint hij als een bezetene te schrijven. Dan, met negenentwintig jaar, voltooit hij zijn mooiste boek: ”Of/Of”, ook bekend als ”Het één of het ander”. In 1843 verwekte het boek een enorm schandaal vanwege de vileine ontboezemingen van één der schrijvers, een zekere Johannes de Verleider. Niemand kende de identiteit van de hoofdauteur, behalve Emil Boesen, de vriend van Kierkegaard.
In dit boek plaatst Kierkegaard de estheticus, met als voorbeeld de vrouwenversierder Don Giovanni uit de opera van Mozart, tegenover de ethicus, zoals de onkreukbare rechter Vilhelm, talloze jaren in de echt verbonden met dezelfde vrouw. Hier staan de oppervlakkigheid van de onmiddellijke driftbevrediging en de ijzeren greep van een superstreng geweten lijnrecht tegenover elkaar. Pas op de valreep, op pagina 823, komt de verlossing uit de hemel vallen via de preek, opgestuurd door een Jutlandse predikant, getiteld: ”Het opbouwende van de gedachte dat wij tegenover God altijd ongelijk hebben”. Die gedachte maakt ons blijmoedig, schrijft de dominee. Later varieert Kierkgaard eindeloos op het thema van de verloren liefde en onmogelijke keuzes. Als uiterste consequentie kiest hij de sprong naar het geloof. Alleen boezemt die sprong tegelijkertijd angst in. Want je kunt ook te dícht bij God komen.
Stemmingswisseling
Psychiatrisch is Kierkegaard een moeilijk geval, en dat niet alleen vanwege zijn vele Latijnse schuilnamen -waaronder Johannes Climacus- en terugkerende kiekeboespel. Hoe noem je een fijnbesnaarde, lichtgeraakte en gedreven veelschrijver met een stakerig uiterlijk en twee ongelijke broekspijpen? Narcistisch, zoals Thielst oppert? Dit is een te vaak gebruikte term voor moeilijke mannen die hun kwetsbare en geringe zelfbeeld overdekken door grootspraak. Behalve dat Kierkegaard moeilijk in de omgang was, leed hij onder een erfelijke depressie. Thielst suggereert manisch-depressieve ziekte (in de moderne psychiatrie een bipolaire stoornis genoemd), wat inderdaad goed zou kunnen. Uit zijn geschriften en leven rijst het beeld op van een dynamisch persoon wiens gemoedstoestand en stemming pendelden tussen twee uitersten. In zijn laatste levensjaar bedolf hij zijn medemensen onder een lavastroom van woede over het feilen van bisschop Martensen. Dat noemen psychiaters een toornige manie.
Diezelfde stemmingswisseling voel je in het openingsdeel van ”Het één of het ander”: „Mijn leed is mijn ridderburcht, die als een adelaarsnest hoog tussen de bergtoppen in de wolken ligt; niemand kan hem bestormen. Daar leef ik als een gestorvene. Al het beleefde dompel ik onder in de loop der vergetelheid tot de eeuwigheid der herinnering. Al het eindige en toevallige is vergeten en uitgewist. Daar zit ik als een oude, grijsharige man, diep in gedachten, en verklaar die beelden met zachte stem, haast fluisterend, en naast me zit een kind, dat luistert, ook al herinnert het zich alles nog voor ik het vertel.” En even verderop staat dat de hoofdpersoon, opgenomen in de zevende hemel, temidden van de vergadering van alle goden, een wens mag doen. „Wat wil je”, zegt Mercurius, „wil je jeugd, of schoonheid, of macht, of een lang leven, of het mooiste meisje dat er is, of iets anders van al het heerlijks uit ons assortiment, doe je keus, maar het mag maar één ding zijn.” De hoofdpersoon is even van zijn stuk gebracht, maar spreekt vervolgens tot de goden: „Hooggeëerde tijdgenoten, ik kies één ding: altijd de lachers op mijn hand te hebben.” Geen van de goden gaf hem ook maar iets ten antwoord, daarentegen begonnen ze allemaal onbedaarlijk te lachen. „Daaruit maakte ik op dat mijn wens in vervulling was gegaan, en ik vond dat de goden zich met smaak wisten uit te drukken; het zou immers niet passend zijn geweest in volle ernst te antwoorden: dat is je vergund.”
Doorn in het vlees
Omdat Kierkegaards medische dossier bewaard bleef, is bekend welke ziekte hem volgens de medici „tot de dood” voerde: ruggemergstering. Zelf was hij het daar niet mee eens: „De dokters denken dat ik een medische kwaal heb, maar het is allemaal psychisch.” Hannay vermeldt dat Kierkegaard in april 1841 bloed opgaf, met de toevoeging dat hij dat al vaker had gedaan. Na een krankzinnige schrijfperiode, onder meer in het door hemzelf opgerichte ”Het ogenblik”, stortte Kierkegaard op 2 oktober 1855 neer op straat, waarna hij werd opgenomen in het Frederiks Hospital. Zijn benen bleken verlamd. Tegen Emil Boesen, die hem dagelijks in het ziekenhuis bezocht, vertelde Kierkegaard: „Ik ga dood, zit in de put. Ik heb een doorn in mijn vlees, net als Paulus.” Hij overleed op 11 november 1855, vermoedelijk aan een combinatie van tuberculose en manische uitputting.
Bij de begrafenis hield zijn acht jaar oudere broer Peter, de latere bisschop, een toespraak waarin hij Kierkegaards gedrag in zijn laatste jaren vergeleek met dat van Ølver, een dolle schreeuwlelijk uit een Noorse sage. „We hadden als familie moeten doen wat de vrienden van Ølver deden: hem moeten dwingen om een lange tijd rust te nemen.” Later verweet Peter, de enige overgeblevene van het gezin Kierkegaard, zich Sørens dood, tot hij er zelf depressief van werd. In 1875 trad hij terug als bisschop en stierf dertien jaar later in een gesticht, aan een ernstige melancholie. Bij Sørens graf protesteerde een neef, de arts in het Frederiks Hospital, tegen de kerkelijke begrafenis van de man die zich juist had afgekeerd van de kerk. De neef kreeg een flinke boete wegens onfatsoenlijk gedrag.
De betekenis van Kierkegaard is dat hij niet alleen het hart raakte van het menselijk bestaan, waarin liefde, angst, vertwijfeling (zoals opgetekend in ”De ziekte tot de dood”) en de juiste keuze de kern uitmaken. Als geen ander doorgrondde hij ook de behoefte van depressieve mensen om veilig weg te kruipen in hun schulp: „Ik zeg van mijn leed wat de Engelsman zegt van zijn huis: mijn leed is my castle. Veel mensen beschouwen het hebben van leed als een van de gemakken des levens.” Probeer als psychiater zo iemand maar eens uit zijn vesting te bevrijden.
G. J. van der Ploeg, psychiater van Delta Psychiatrisch Ziekenhuis te Poortugaal, is werkzaam in Hellevoetsluis en Dirksland.