Commentaar: Senaat ziet coöperatie prostituees wel heel snel als ei van Columbus
Na een wetgevingsproces van bijna vier jaar lijkt er medio 2014 eindelijk een nieuwe prostitutiewet van kracht te kunnen worden. Die lange behandelduur is voor een belangrijk deel veroorzaakt door de Senaat. Hij kwam na rijp beraad tot de slotsom dat zo’n wet beter geen verplichte inschrijving van prostituees in een speciaal beroepsregister zou voorschrijven. Een dergelijke registratieplicht is daardoor van de baan.
Dat de Senaat daartoe het initiatief nam, getuigt ogenschijnlijk van het diepzinnig, reflecterend vermogen dat, al dan niet terecht, vaak aan de Eerste Kamer wordt toegeschreven. Tot het schrappen van de plicht besloot de Eerste Kamer immers mede na een grondige hoorzitting, waarin hulpverleners haarscherp uittekenden hoe gemakkelijk een verplichte inschrijving kan verworden tot een formaliteit met een averechts effect.
Toch is daarmee niet alles gezegd. Onlangs ontnam de gemeente Utrecht een van de grootste seksexploitanten uit de stad zijn vergunning, wegens verdenking van mensenhandel, verstoring van de openbare orde en slecht levensgedrag. Dat besluit had een onvoorzien neveneffect: de prostituees die voor hem werkten, verloren hun werkplek en zouden mogelijk verdwijnen in de illegaliteit. Toen een groep Utrechtse prostituees vervolgens aankondigde een coöperatie te willen oprichten om zelf ramen uit te baten, besloot een raadsmeerderheid dat voorstel te omarmen. Op die manier bleef de groep tenminste bij gemeente en hulpverleners in beeld.
Ethisch gezien is het door een gemeente faciliteren van een sekscoöperatie zeker niet onomstreden, maar voor het Utrechtse argument valt iets te zeggen. Beslist frappant is echter het enthousiasme waarmee het coöperatiemodel deze week werd aangeprezen door hetzelfde deel van de Senaat dat zo bedachtzaam oordeelde dat de registratieplicht maar beter kon worden geschrapt. Opstelten, zo klonk het, moet de komst van coöperaties in gemeenten optimaal faciliteren. Die haast gaat geheel voorbij aan het gegeven dat Utrecht koploper is in het aanpakken van mensenhandel in de prostitutiebranche en inmiddels over een zorgvuldig opgebouwde infrastructuur van hulpverleners en toezichthouders beschikt. In zo’n context is een coöperatie, los van de ethische bezwaren, wellicht een instrument om het risico op uitbuiting en andere misstanden te verkleinen. Of zij dat ook is in een gemeente waar het zicht op de lokale prostitutiebranche totaal ontbreekt, is zeer de vraag. Onbedoeld kan de aanwezigheid van een coöperatie ook een vrijbrief zijn voor een zeer afzijdig of terughoudend gemeentebeleid dat allerlei verborgen misstanden in stand laat. In dat geval is er evenzeer sprake van een averechts effect.
Zonder de registratieplicht en de bijbehorende handhaving kan het gemeentelijk prostitutiebeleid weleens te vrijblijvend worden, sprak de scherpzinnige CU-senator Ester maandag waarschuwend. De overige senatoren lieten het risico daarop onbenoemd. In plaats daarvan prezen zij het coöperatiemodel aan als was het het ei van Columbus.
Bedachtzaamheid blijkt ook hier een relatief begrip.