Opinie

„Predikant moet te corrigeren zijn”

„Een predikant moet goed en objectief weten hoe de gemeente over hem denkt.” Zo luidde de openingszin van een bericht uit het Reformatorisch Dagblad van 23 augustus 2003. Het betreft een artikel over een lezing van mijn vader, prof. dr. C. Graafland, over predikantschap op een studiedag van de Gereformeerde Bond.

Prof. dr. Johan Graafland
8 July 2013 14:48Gewijzigd op 15 November 2020 04:37

Mijn oog viel erop toen ik vorige week met mijn vrouw en mijn zus de kast met correspondentie van mijn vader uitploos. Het artikel heeft tien jaar na dato nog weinig aan actualiteit ingeboet. Onwillekeurig leidde het ertoe dat ik mezelf de spiegel voorhield: weet ik objectief hoe de studenten aan wie ik college geef over mij denken? Of leef ik in de „ambtswaan dat ik het alleen weet”?

Als ik het ambt van predikant en dat van hoogleraar met elkaar vergelijk, schieten mij drie belangrijke verschillen te binnen. Het eerste is dat bij elke cursus die ik geef, de studenten aan het einde anoniem een evaluatie moeten invullen met een tiental vragen over de cursus en de docent. De eerste jaren dat ik lesgaf, werd ik daar niet vrolijk van. Op een schaal van 1 tot 5 haalde ik ternauwernood gemiddeld een 3. Bepaald niet leuk als je een semester lang hebt zitten zwoegen om een college goed voor te bereiden. Je zou misschien denken: dat werkt verlammend. Maar toch vormde het ook een sterke prikkel om te vernieuwen.

Daarnaast krijg ik voor sommige cursussen jaarlijks een kwalitatieve feedback waarin een vertegenwoordiger van de studenten zijn of haar visie geeft. Ook dit heeft een belangrijke vinger-aan-de-polsfunctie. Dit soort feedback vormt de input voor het jaarlijkse functioneringsgesprek.

Een tweede verschil is dat de selectie van medewerkers aan een universiteit veel meer stappen kent dan die van theologen bij het predikantschap. Voordat er een vaste aanstelling in zicht is, zijn er jaren van tijdelijke contracten aan voorafgegaan.

Bij elk nieuw contract is de kwaliteit van de medewerker bepalend voor de continuering van de werkzaamheden. Daardoor vindt er over de jaren heen een selectieproces plaats waarbij degenen die goed functioneren vanzelf overblijven.

Alhoewel de overgang van student theologie naar predikant tegenwoordig ook meer gemarkeerd wordt door tijdelijke banen, is deze experimenteer- en selectiefase toch veel korter. Het mogelijke gevolg is dat er meer predikanten zijn van wie mijn vader in het artikel zegt: „Prima mensen, voor andere taken uiterst geschikt, maar ze hadden alleen geen dominee moeten worden” met als gevolg dat ze, „als ze een plek vinden, ze dan gedoemd zijn om er jaren te blijven.”

Een derde verschil betreft het overige werk. Bij predikanten bestaat dat uit talloze, veeleisende taken. In mijn geval betreft het voor een substantieel deel het verrichten van onderzoek. Mijn functioneren wordt op dit punt afgemeten aan het aantal artikelen dat ik publiceer in internationale wetenschappelijke tijdschriften.

Daarbij is de impactfactor van het tijdschrift leidend. Hoe hoger de impactfactor, des te meer punten ik krijg. Maar ook: hoe minder artikelen door het tijdschrift geaccepteerd worden. Hier is de correctie wellicht het meest strikt. Want elk artikel wordt onderworpen aan een streng refereeproces waarbij twee en soms vier collega’s uit de wereld anoniem mijn artikel moeten beoordelen. Elke tekortkoming wordt aangegrepen om het artikel af te schieten. Om je hierop voor te bereiden, is het verstandig om het artikel eerst te presenteren aan collega’s op seminars. Maar ook daar moet je voorbereid zijn op een koude douche, omdat het het spel is om zo veel mogelijk gaten te schieten in het werk van anderen. Kortom, kritiek geven en kritiek krijgen zijn in mijn vak helemaal onderdeel van het werk.

Natuurlijk zijn deze omgangsvormen en methodes niet zonder meer over te zetten op het ambt van predikanten. Een complicerende vraag die ik maar even laat rusten is ook hoe feedback vanuit de gemeente zich verhoudt tot de leiding van Gods Geest. Maar toch, zou er een vorm te bedenken zijn waarbij ook de predikant een objectief beeld krijgt van hoe de gemeente over hem denkt? Een eerste en gelijk ook wel heel uitdagende optie is: laten alle gemeenteleden eens per jaar anoniem een evaluatieformulier invullen over het functioneren van de predikant. Anonimiteit is nodig om een eerlijk beeld te krijgen en de persoonlijke verhoudingen zuiver te houden. En heel de gemeente is nodig om een representatief beeld te krijgen. Wat, bijvoorbeeld, als ouderen wel maar jongeren niet te spreken zijn over de predikant? De uitkomsten van zo’n peiling dienen dan vertrouwelijk te blijven en kunnen dienen als input voor het jaarlijkse functioneringsgesprek –ook al zoiets– tussen kerkenraad of moderamen en predikant. Als er een predikant is die dit voorstelt aan zijn kerkenraad of zelfs al praktiseert, hoor ik het graag.

Ook zijn vormen van intervisie denkbaar die het leerproces tussen collega’s bevorderen. Stel dat je met drie of vier goede collega’s afspreekt dat je elk jaar een of twee keer over hetzelfde tekstgedeelte preekt. Leg vervolgens die preken dan eens naast elkaar en bespreek ze met elkaar aan de hand van een aantal criteria. Welke preek spreekt het meeste aan en wat kunnen wij daarvan leren?

U voelt wel aan: „Een goed en objectief” beeld krijgen van jezelf, zoals mijn vader tien jaar geleden wenste, is een hele uitdaging. En niet alleen voor predikanten.

De auteur is hoogleraar economie, onderneming en ethiek aan de Tilburg University.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer