De emancipatie voorbij, en dan?
Er is in de reformatorische zuil vermoedelijk te veel aandacht geweest voor de bescherming tegen de buitenwereld, maar te weinig aandacht voor (gewetens)vorming om (jonge) mensen weerbaar te maken, analyseert drs. J. Mulder.
Diverse emancipatiebewegingen hebben in de twintigste eeuw succes gehad. Ze hebben een verandering in de achterstandsituatie van een bepaalde (culturele) minderheidsgroep kunnen bewerkstelligen die heeft geleid tot een integratie in de samenleving. Deze nieuwe fase in het leven van zo’n groep stelt voor veel nieuwe vragen. Vaak is men daar niet op voorbereid en zoekt men naar antwoorden. Deze zoektocht geldt thans ook de gereformeerde gezindte. Een poging tot een analyse.
Wie het woord ”emancipatie” opzoekt, komt definities en omschrijvingen tegen die zich in twee betekenissen laten onderverdelen. De eerste betekenis is dat er sprake is van emancipatie wanneer bepaalde groepen vanuit een ondergeschikte positie in het maatschappelijk bestel een gelijke plaats willen bereiken. De kern van dit streven is het bereiken van gelijkwaardigheid.
De tweede betekenis van emancipatie is het streven van de mens zich te bevrijden uit allerlei belemmeringen die zijn volledige ontplooiing in de weg staan. Het kernbegrip is hier bevrijding. Over beide betekenissen wil ik iets zeggen, waarna ik afsluit met enkele concluderende opmerkingen.
Gelijkwaardigheid
J. Hendriks geeft in zijn dissertatie ”De emancipatie van de gereformeerden” een duidelijk omlijnde inhoud van het begrip emancipatie. Hij beschrijft de fasen die een zich emanciperende bevolkingsgroep doorloopt en stelt dat zo’n emancipatiebeweging vier stadia heeft: bewustwording en agitatie (1), organisatie en confrontatie (2), bereikte doelen (3) en (her)integratie in de samenleving (4).
Volgens Hendriks poogt in dit emancipatieproces de minoriteit, ofwel de groep die zich in een marginale positie in de samenleving bevindt, daarbij van macht verstoken is en soms ook gediscrimineerd wordt, te streven naar gelijkwaardige en gelijke behandeling. Op het moment dat de minoriteit haar doelen bereikt, verliest ze haar minoriteitskenmerken, omdat ze opschuift van de rand naar de kern van de samenleving, waardoor integratie in de samenleving een feit is. Ze houdt dan op minoriteit te zijn.
De fasen van Hendriks zijn naar mijn oordeel van toepassing op de „stillen in den lande”, die thans worden aangeduid als de bevindelijk gereformeerden. Begin vorige eeuw ontstond onder leiding van ds. G. H. Kersten de emancipatiebeweging van de stillen in den lande. Kerstens diepste motivatie was de kudde beginselmatig bij elkaar te houden. Hij wilde hen verzamelen onder de banier tegen de moderne geest. Hij sprak en schreef over allerlei ontwikkelingen om zijn achterban bewust te maken.
Op een geheel eigen manier (re)ageerde hij op ontwikkelingen in politiek en maatschappij. Om invloed te krijgen organiseerde hij zijn achterban. Zo initieerde hij onder meer de oprichting van eigen scholen, een schoolbesturenvereniging (VGS), een onderwijzersvereniging (GOV), een eigen dagblad (De Banier), een eigen politieke partij (SGP). Organiseren lag hem. Vervolgens confronteerde hij in woord en geschrift anderen met zijn eisen voor organisaties van eigen levensbeschouwelijke signatuur. Via de SGP werden de kwesties aanhangig gemaakt in de politiek.
Na de Tweede Wereldoorlog kwam de ontwikkeling met betrekking tot de eigen instellingen in een stroomversnelling. Via beroepszaken werden de eisen voor eigen instellingen kracht bijgezet. Behalve in het onderwijs kwamen ook in de zorgsector eigen levensbeschouwelijke instellingen. Dat gold ook maatschappelijk, zie bijvoorbeeld de oprichting van het Reformatorisch Dagblad en de Reformatorisch Maatschappelijke Unie.
Thans zijn de doelen bereikt. Op diverse terreinen is sprake van een redelijke mate van zelfvoorziening; de zuil is verzadigd. Volgens de theorie van Hendriks is dan integratie in de samenleving een feit, want de minoriteit verliest haar groepskenmerken en vertoont de kenmerken van de samenleving.
Streven naar bevrijding
Het emancipatieproces in de betekenis van bevrijding is volop gaande. Dit is een proces dat binnen de groep plaatsvindt, op individueel niveau. Nergens door gehinderd uit het zich op verschillende manieren. Een ingrijpend gevolg van dit proces is dat het gezag van (kerkelijke) leidsmannen (van vroeger) is vervangen door mensen die zelf hun keuzes maken. Ze willen, om het eens populair te zeggen, geen mensen meer ongevraagd aan de deur. Ze bevragen daarentegen de leidslieden op hun uitgangspunten, die daar op hun beurt niet altijd raad mee weten.
Een ander gevolg van dit emancipatieproces is de veranderende opvatting over zeggenschapsverhoudingen. Er is, ook onder ons, een samenleving ontstaan die getypeerd is als „een angstvrije houding jegens gezag en gezagsdragers.” Gezag is niet meer vanzelfsprekend, het moet veroverd worden.
De aankomende -deels ook de huidige- generatie denkt anders. Gedrag, levensstijl, consumptiepatroon en het gebruik van moderne communicatiemiddelen wijken nauwelijks af van wat in de samenleving gebruikelijk is. Ze verschuilen zich niet meer achter kerkleer en tradities, maar stellen daar vragen bij en verwachten antwoorden. Dat leidt tot een interne (geestelijke) strijd, die waarneembaar is via discussies over diverse onderwerpen. De uitslag van de RD-enquête toont het emancipatieproces zonneklaar aan. Ook scholen voor voortgezet onderwijs beschikken over dergelijke informatie. Voor de een is deze schokkend, voor de ander een bevestiging van de ontwikkeling.
Maar er is meer. Er zijn ouders die hun kinderen liever naar een algemene, behoudende protestants-christelijke school in de buurt sturen dan naar een refoschool verder weg. Die ontwikkeling geldt ook voor plaatsing van ouderen in verzorgings- en verpleegtehuizen. Liever in de buurt, dat is gemakkelijker voor de kinderen. Men gaat dan soms echter voorbij aan de vraag of vader of moeder zich daar thuis voelt.
Concluderende opmerkingen
De emancipatie van de stillen in den lande is voltooid. Op deze conclusie kan worden afgedongen, maar staan blijft dat als gevolg van de beide emancipatieprocessen de samenstelling van de gezindte wezenlijk is veranderd. De lage sociale status, het lage opleidingsniveau, het ongeordende kerkelijke leven, het (blindelings) volgen van charismatische leiders van het begin zijn ingehaald. Er zijn buitendien in de gezindte verschuivingen opgetreden in opvattingen en gedrag.
Er is vermoedelijk te veel aandacht geweest voor de bescherming tegen de buitenwereld, maar te weinig aandacht voor (gewetens)vorming om (jonge) mensen weerbaar te maken. De overwegende aandacht voor het stellen en nakomen van uiterlijke regels is onvoldoende gebleken.
De stillen in den lande zijn mondig geworden en zich van hun positie bewust. Dat de gereformeerde gezindte van buitenaf nog steeds wordt gezien als een culturele minderheid, doet hier niet van af. Ze voelen zich thuis op hun werkplek, ontdekken dat de wereld toch niet zo boos is als hun werd voorgehouden. Aan de andere kant is er een ontwikkeling dat mensen een rationele scheiding aanbrengen tussen werk en kerk.
Kortom, de integratiefase toont onze verlegenheid, hopelijk niet ons faillissement. De opgave is met elkaar leiding te geven aan een bevolkingsgroep die onderdeel van deze wereld is. Dat stelt de kerk, de school en het gezin voor nieuwe (opvoedings)vragen. Het vraagt van betrokkenen de bereidheid tot luisteren, tot een open communicatie over (soms pijnlijke) vraagstukken, tot pastorale bewogenheid met degenen die aan hun zorgen zijn toevertrouwd. De emancipatie voorbij, en (n)u?
De auteur is directeur van de Guido de Brès Stichting, studiecentrum van de SGP.