Cultuur & boeken

”Oranje boven” anders bekeken

Nederland is het land van het Oranje-bovengevoel. Dit oergevoel ontstaat bij een abdicatie of troonswisseling, bij een wedstrijd van de nationale voetbalploeg, maar ook als er zich een ramp heeft voltrokken.

Dr. Ronald de Graaf

29 June 2013 19:30Gewijzigd op 15 November 2020 04:29

Dit sentiment hangt samen met de combinatie van het Koninklijk Huis en het Nederlandse volk en hoe deze twee in de loop der jaren samen zijn opgetrokken. Wie daarbij stilstaat, ziet dat de historische band vrij uniek gegroeid is in vergelijking met andere koninkrijken. Dat blijkt wel uit de omvangrijke studie van de Britse historicus Norman Davies waarin hij de geschiedenis van ”vergeten” Europese koninkrijken beschrijft.

De auteur, die les gaf aan Amerikaanse topuniversiteiten, noemde zijn boek ”Vanished Kingdoms”. ”To vanish” is meer dan zomaar vergeten: het is verdwijnen, tot niets reduceren. Het thema van het boek is mooi verwoord door de Franse filosoof Rousseau: „Als zelfs Sparta en Athene ten onder zijn gegaan, welk rijk zal dan altijd blijven bestaan?”

Davies heeft een bijzonder aantal rijken onder het stof vandaan gehaald, zoals dat van de Bourgondiërs, de Goten, Aragon, Byzantium en de Unie van Socialistische Sovjet Republieken (USSR). Juist het ineenstorten van het laatste rijk in 1991, gevolgd door Joegoslavië na de dood van Tito, heeft hem op het idee van dit boek gebracht.

Republiek

Het opvallende aan Nederland is dat het in zijn bloeitijd, de gouden eeuw, nog geen koninkrijk was, maar een republiek van een aantal onafhankelijke gewesten.

Lang voordat er Oranjes waren, in de elfde eeuw, begon een raar volkje een drassig gebied in het noordwesten van Europa te ontginnen. Algauw echter bleek dat de akkerbouw niet voldoende opleverde om alle monden te voeden. Het land was extreem vlak en het water was zowel de grootste vriend als de grootste vijand. Dat betekende dat de mensen in sterke mate op elkaar waren aangewezen. Er werden sloten gegraven, dijken aangelegd, meren droog gepompt en er werden schepen gebouwd.

Maar zonder teamgeest lukt zoiets niet. Om die reden is het volk al in een vroeg stadium democratisch aangelegd: zonder dat men elkaar helpt en controleert heeft het water van de zee of van de grote rivieren vrij spel. Daarom is de geschiedenis van de inrichting van de waterschappen in de dertiende eeuw in wezen de nationale geschiedenis op legoformaat: rechten en plichten vastgelegd en er was wel een bestuursstructuur, maar die was dienend van aard.

Waterschappen

Wie de geschiedenis van de Oranje-Nassaus wil volgen, moet zich verdiepen in de geschiedenis van de waterschappen. Begin zestiende eeuw is er geen land in Europa waar zo veel mensen in steden wonen als in Nederland. Hoe vreemd het misschien klinkt: zelfs die steden waren een verlengstuk van het watermanagement, bijvoorbeeld waar het ging om vervoer en militaire bescherming.

Om de Oranjes in de tijd te kunnen plaatsen, moeten ze eerst in de context worden geplaatst. Buitenlandse geleerden waren onder de indruk van de toenmalige Nederlandse samenleving, die eeuwenlang in meer of mindere mate een ”open society” was, een land waar handelaren haalden en brachten, waar mensen kwamen en gingen. Die openheid werd niet gehinderd door bergen en gevaarlijke passen, integendeel – het land was vlak, werd doorsneden met watergangen en kon snel worden doorkruist.

De Oranjes kwamen in de geschiedenis pas goed in beeld toen deze open society in de gouden eeuw een hoogtepunt beleefde. Waar andere landen werden bestuurd als een koninkrijk (Frankrijk, Engeland) of een verzameling vorstendommen (Duitsland), werden de Nederlanden een republiek. Niet geleid door een afstammeling van Oranje-Nassau, maar door de Staten-Generaal.

Plaatsvervanger

Het was een republiek in oorlog, waar vluchtelingen zoals Spaanse Brabanders, ondernemende Joden en loslopende filosofen welkom waren en waar rooms-katholieken en protestanten de voedingsbodem voor de verlichting creëerden.

In de omringende landen zat de adel stevig in het zadel. Die oefende er, samen met de vorsten, de absolute macht uit. Daar werden leger en vloot, bestuur en grondbezit door een kleine groep families gedomineerd.

Maar in de Nederlanden waren zelfs de hoogste prinsen van Oranje-Nassau niet meer dan gewestelijk stadhouder (wat heel treffend plaatsvervanger betekent) en werden ze legercommandant, maar altijd in dienst van de politieke top van kooplui en andere regenten. De Staten-Generaal waren de baas en daarmee de gewesten, of eigenlijk het gewest Holland, want dat betaalde de meeste staatsuitgaven. En binnen Holland had Amsterdam het natuurlijk weer voor het zeggen.

De Oranjes, die wel in een raadgevend lichaam zoals de Raad van State zaten (en nog altijd zitten), hadden zich te schikken naar wat de burgerij wilde. Dat is terug te zien in de bescheiden paleizen in Den Haag, Apeldoorn en Soestdijk, die het formaat hebben van de paardenstallen van Schönbrunn, het Escorial, the Royal Palace en Versailles. Wat macht en invloed betreft hadden de Amsterdamse kooplui de Oranjes in hun zak.

Schilderkunst

De schilderkunst van die tijd, die heel volks is –met onderwerpen zoals schepen, staalmeesters en schutterijen– weerspiegelt dat. Waar in de omringende landen honderd keer dezelfde Karel V, Lodewijk XIV of Hendrik VIII werd geschilderd, waren hier Jan Six, Malle Babbe en het melkmeisje met haar VOC-aandelen de absolute vorsten en vorstinnen die werden afgebeeld. Zelfs begon de Tachtigjarige Oorlog niet in eerste instantie omdat predikanten of Oranje dat wilden, maar omdat de burgerij geen zin had in weer nieuwe belastingen.

Het is historisch te verdedigen dat het Oranje-bovengevoel nauw samenhangt met een ”doe-maargewoongevoel”. Natuurlijk zijn er wel Oranjes geweest die dachten dat ze absolute vorsten waren. Zo bestond prins Willem II het in 1650 om Amsterdam aan te vallen. En wie een schilderij van koning-koopman Willem I uit 1815 ziet, krijgt terecht de indruk dat hij naar een Napoleon kijkt. Maar de meesten hebben zich al vanaf de zestiende eeuw leren te schikken in hun rol van dienend vorst. Sterker nog: juist op moeilijke momenten slaagden leden van de familie erin het gewone volk weer hoop op een betere toekomst te geven: Willem I in het revolutiejaar 1572 en Willem III in het rampjaar 1672 niet minder dan Wilhelmina in het oorlogsjaar 1940.

En wie schat de economische winst die de staatsbezoeken opleveren, omdat er landen zijn waarin de deuren pas opengaan als de koning(in) komt? Op andere momenten hebben ze door hun symboliek en heraldiek, hun voorzitterschappen en plechtige openingen van de Staten-Generaal bijgedragen aan de politieke stabiliteit in het land.

Dat koning Willem-Alexander zich juist op watermanagement heeft toegelegd is precies waar het in Nederland om gaat. Niet alleen door de grote dingen, maar juist in triviale zaken als een zonvakantie in Italië of wintersport in Oostenrijk. Misschien dat uitgerekend de ziekte van prins Claus en het ski-ongeluk van prins Friso de Oranjes nog meer tot identificatiefiguren maakt: ze staan wel boven het volk, maar niet in alles. Dat maakt hen niet alleen heel gewoon, maar ook in de open society van 2013 heel dierbaar.

Rouwen

„Mensen zijn we, en we moeten rouwen als ook maar de schaduw van wat ooit groots was, is voorbijgegaan.” Met deze weinig vrolijke woorden besluit Davies zijn studie over vergeten koninkrijken. Het Koninkrijk der Nederlanden bestaat nog, maar iets groots is inderdaad voorbijgegaan.

Andere koninkrijken zijn in de nevelen van de geschiedenis verdwenen. Davies heeft een beetje lukraak vijftien voorbeelden uitgekozen. Hij beschrijft ze stuk voor stuk; eerst geeft hij, meestal door wat websites te bestuderen, een aardig beeld van wat er nu nog op de desbetreffende plek te vinden is. Dan volgt een uitputtende beschrijving van vooral de politieke geschiedenis van het verdwenen rijk en ten slotte gaat hij in op de mate waarin de herinnering aan dat rijk bewaard is gebleven.

Het resultaat is een dik boek, dat wel heel mooi verzorgd is met kaarten en bijzondere afbeeldingen, maar dat niet aan iedereen zal zijn besteed. Davies weet die politieke geschiedenis wel te larderen met treffende citaten van tijdgenoten en heeft een mooie stijl van schrijven, maar het geheel is tamelijk massief: allemaal jaartallen, feiten en personen; veel van hetzelfde dus en wat moet je ermee?

De vijftien rijken zijn ook vrij ongelijksoortig. Niet iedereen die in Montenegro is geïnteresseerd zal ook de geschiedenis van Eire/Ierland of van Rusyn, in Oekraïne gelegen, willen weten.

In de vertaling zitten wel wat historische slordigheidjes. Zo is ”la vertú” meer kracht dan deugd en staat bij Augustinus tegenover de ”civitas Dei” (stad Gods) de ”civitas terrena” (de aardse stad) en niet de ”civitas hominis”.

Als de vijftien rijken zijn behandeld, maakt Davies de balans op en volgt e eindelijk een analytisch opgezet hoofdstuk. Maar dat is slechts kort en daarin zegt hij niet anders dan dat rijken op verschillende manieren en door telkens weer andere oorzaken voorbij zijn gegaan. Niet echt boeiende kost dus.


Boekgegevens

”Vergeten koninkrijken. De verborgen geschiedenis van Europa”, Norman Davies; uitg. De Bezige Bij/Bookmakers, Amsterdam, 2012; ISBN 978 90 854 23812; 877 blz.; € 49,95.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer