VN-missie in Syrië dunt flink uit
Je kon er een medaille mee verdienen. En het betaalde nog goed ook. Sinds 1974 houdt de United Nations Disengagement Observer Force (Undof) toezicht op het staakt-het-vuren dat Israël en Syrië na de Jom Kipoeroorlog van 1973 overeenkwamen.
Die missie staat nu op losse schroeven. De gevechten tussen het Syrische regeringsleger en de opstandelingen bereikten vorige week de bufferzone tussen Syrië en Israël waar de blauwhelmen actief zijn.
En dus besloot Oostenrijk zijn bijna 400 militairen uit de Golanhoogvlakte terug te roepen – ruim een derde van het totaal aantal blauwhelmen van Undof. Eerder haalden Japan en Kroatië al hun contingent naar huis.
Het gevaar voor de Oostenrijkse soldaten was tot een „onacceptabel niveau” gestegen, aldus een verklaring van de regering in Wenen.
Tja, vergeleken met veertig jaar volstrekte rust aan de Israëlisch-Syrische grens, waren de afgelopen dagen inderdaad wel een belevenis voor de mensen van Undof. Voorbij waren de eindeloze uren van wachten en routinepatrouilles. Eindelijk actie.
Een beetje militair zou daar niet van wakker hoeven te liggen. Maar: mandaat is mandaat en orders zijn orders. Undof kreeg ooit de opdracht mee om erop toe te zien dat Israël en Syrië elkaar niet opnieuw in de haren vliegen. En dus heeft de missie niets te maken met de Syrische burgeroorlog. Dreigt er gevaar? Wegwezen dan. Simpeler kan de redenering niet zijn.
Of toch wel? Voor de zoveelste keer wenden de Verenigde Naties immers hun hoofd af bij een gewapend conflict. In Rwanda moesten blauwhelmen in 1994 machteloos toezien hoe honderdduizenden Tutsi’s en gematigde Hutu’s werden afgeslacht. In Libanon licht de VN-vredesmacht doorgaans de hielen zodra Israël en Hezbollah slaags raken.
Degenen die het langst blijven zijn vaak de militairen uit derdewereldlanden. Zij hebben daar ook alle belang bij. Want hun salaris wordt in harde dollars uitbetaald. Een paar jaar dienen in het buitenland levert hun een ongekend fortuin op.
Toegegeven, Undof is een waarnemingsmissie. De blauwhelmen op de Golanhoogvlakte hebben geen mandaat om tussenbeide te komen in de Syrische burgeroorlog.
Maar ze kunnen wel hun ogen en oren openhouden, zoals het waarnemers betaamt. De afgelopen tweeënhalf jaar heeft de hele wereld zich vertwijfeld afgevraagd wat er nu daadwerkelijk in Syrië gaande is. Slechts mondjesmaat wisten onafhankelijke journalisten te berichten over de situatie in het geteisterde land.
Voor de meeste informatie waren de internationale media afhankelijk van in het buitenland gevestigde Syrische belangenorganisaties. Al dan niet met dubieuze connecties in de Golfregio.
Nu de ogen en oren van de Verenigde Naties zich midden in het Syrische strijdgewoel bevinden, keren de blauwhelmen huiswaarts. Die soldaten valt niets te verwijten – voor de duidelijkheid. Zij volgen slechts de bevelen uit Tokio, Zagreb en Wenen op.
En daar ligt ook precies het probleem. De politiek weet geen raad met Syrië. Al heel lang niet.
In de Veiligheidsraad stuit vooralsnog elk veroordelend woord aan het adres van de Syrische president Bashar al-Assad op verzet van China en Rusland. Pogingen om een internationale vredesconferentie te organiseren hebben nog steeds niet in een concrete afspraak geresulteerd.
Tegelijkertijd groeit de bezorgdheid over het alsmaar toenemende aantal buitenlandse jihadstrijders in Syrië. Het spookbeeld van een land dat door extremistische islamisten wordt gedomineerd, doemt steeds sterker op.
Kortom, de internationale gemeenschap zit in een onmogelijke spagaat en weet niet meer wat het met de situatie in Syrië aan moet.
En dus vertrekken de blauwhelmen. Wat kunnen ze anders?
Reageren? buza@refdag.nl