Commentaar: Maatwerk bij kleine scholen
Kleine scholen moeten zo langzamerhand het gevoel hebben dat er met ze wordt gesold. Hun toekomst was al ongewis en wordt nog onzekerder doordat niemand precies lijkt te weten welke kant het op moet. Opheffen, fuseren, gewoon laten bestaan? Lastige vragen waar de Tweede Kamer zich vandaag opnieuw over boog.
Eerder dit jaar gooide de Onderwijsraad de knuppel in het hoenderhok met zijn advies om de opheffingsnorm van minimaal 23 leerlingen op te trekken naar 100. Dat zou op termijn de sluiting van 1300 basisscholen tot gevolg hebben. De kritiek was niet van de lucht. Het voorstel van de raad zou een kaalslag in het basisonderwijs betekenen, de leegloop van kleine dorpen stimuleren en een bedreiging zijn voor scholen van kleine richtingen, zoals de reformatorische.
Staatssecretaris Dekker besloot daarop het voorstel van de Onderwijsraad niet te volgen. De opheffingsnorm van 23 leerlingen blijft bestaan. Ook komen er geen verplichte fusies, maar hij wil de samenwerking tussen kleine basisscholen wel bevorderen. En het liefst zo snel mogelijk. Daarvoor kiest hij een veelgebruikt middel: geld. Kleine scholen krijgen op dit moment een toeslag per leerling zodat ze het hoofd beter boven water kunnen houden. Die toeslag wordt vervangen door het tegendeel: een premie als ze gaan fuseren.
Het probleem in de discussie over kleine scholen is dat deze vooral gaat over leerlingenaantallen en geld. Niet ontkend kan worden dat kleine scholen duurder zijn dan grote. Ook is het aantal zwakke scholen onder de ‘kleintjes’ groter dan gemiddeld. Dat zijn belangrijke feiten. Toch is daarmee niet alles gezegd. Er zijn andere aspecten in deze discussie die minstens zo waardevol zijn, maar veel minder aandacht krijgen.
Te denken valt aan de vrijheid van onderwijs die het mogelijk maakt dat ouders een school kiezen die past bij hun levensbeschouwing. De financiële prikkel voor scholen om te fuseren staat daarmee op gespannen voet. Dat kan alleen als er een school van dezelfde ‘kleur’ is de buurt is. Dat zal lang niet in alle gevallen zo zijn. Moet de reformatorische school ter plaatse dan alsnog verdwijnen?
Daarnaast is er het kwaliteitsaspect. Moeten kleine scholen die zwak zijn niet geprikkeld worden hun resultaten te verbeteren? Kan de fusiepremie niet beter voor dat doel gebruikt worden? Bijkomend voordeel is dat deze scholen dan mogelijk behouden kunnen worden als middel om de leegloop in krimpgebieden tegen te gaan.
De discussie over de toekomst van kleine scholen wordt gedomineerd door ”Randstaddenken”. De situatie in de uithoeken van ons land is echter niet te vergelijken met die in de grote steden. Politici, maar ook gezaghebbende colleges zoals de Onderwijsraad, doen er goed aan daar meer rekening mee te houden als zij hun mening of advies geven. Maatwerk, afgestemd op de plaatselijke of regionale situatie, is nodig. Basisvoorwaarde daarbij is dat ons in de wereld unieke onderwijsstelsel –door de overheid bekostigd openbaar én bijzonder onderwijs– behouden blijft.