Cultuur & boeken

Worstelingen van koning Hizkia

Titel:

J. L. Vermeulen
31 October 2003 18:46Gewijzigd op 14 November 2020 00:41

”Hizkia. God is mijn sterkte”
Auteur: Lynn Austin
ISBN 90 297 1738 6
Pagina’s: 304
Prijs: € 16,95; en ”Hizkia. God is mijn lied”
Auteur: Lynn Austin
ISBN 90 297 1744 0, 400 blz.
Pagina’s: € 17,95. Beide uitgaven van Voorhoeve, Kampen, 2003. Bijbels-historische romans zijn in. Als ze goed gecomponeerd zijn en met de Bijbel overeenkomen, zijn ze een waardevol instrument om je in de bijbelse geschiedenissen in te leven. Maar evenals al te vrije zondagsschoolverhalen ervoor kunnen zorgen dat mensen een leven lang een verkeerd beeld van bepaalde geschiedenissen houden, loopt ook een bijbels-historische roman het gevaar een verkeerde inkleuring jarenlang in het geheugen van de lezer te verankeren.

”Hizkia, God is mijn sterkte”, van Lynn Austin, is het eerste deel van een trilogie. Het boek vertelt het levensverhaal van Hizkia van zijn vroege jeugd tot het begin van zijn koningschap op 25-jarige leeftijd. De schrijfster weet de valkuil van al te persoonlijke inkleuringen te vermijden. Ze heeft zich grondig verdiept in de bijbelse gegevens over Hizkia en geeft die gewetensvol weer.

Het boek begint en eindigt met citaten uit Koningen en Kronieken en de erin voorkomende profeten Jesaja en Amos spreken woorden die letterlijk in de naar hen genoemde bijbelboeken zijn terug te vinden. Of ze die woorden inderdaad hebben uitgesproken op het moment dat ze in het boek worden aangehaald, blijft natuurlijk de vraag. In ieder geval wijst de schrijfster in haar voorwoord de geïnteresseerde lezer op een aantal bijbelgedeelten waarin de beschreven geschiedenissen en profetieën zijn verwoord.

Het eerste gedeelte van het boek is het spannendst. Koning Achaz is bereid zijn oudste zoon te offeren aan de Moloch om diens goede gunst over zich af te smeken. Hizkia maakt als klein jongetje mee dat zijn oudste broer Eliab in het vuur geworpen wordt: een verpletterende ervaring. Als later blijkt dat de Moloch nog meer offers vraagt, is Hizkia als tweede zoon aan de beurt. Maar wonder boven wonder maakt de hogepriester een fout en gooit zijn jongere halfbroer in het vuur. Die wonderlijke uitredding is -in de beschrijving van Austin- het middel tot Hizkia’s bekering. Vooral omdat hij zich de woorden van Jesaja herinnert: „Als je door het vuur gaat, zul je niet verbranden… want Jahweh is je God.”

Atheïst
Door zijn grootvader Zekarja komt Hizkia steeds meer te weten over Jahweh, tot het moment dat Achaz hier een stokje voor steekt. Achaz geeft hem een nieuwe, Egyptische privé-leraar, die hem veel kennis bijbrengt, maar die hem niets vertelt over het geloof. Erger nog: de man is een atheïst avant la lettre, hij gelooft eigenlijk in geen enkele god - een niet zo’n geloofwaardige beschrijving in een tijd waarin atheïsme praktisch onmogelijk is vanwege het ontbreken van een alternatieve theorie voor het ontstaan van de wereld. Hizkia raakt onder andere daardoor het zicht op Jahweh jarenlang kwijt.

Uria de hogepriester, die door Achaz ook tot paleisbeheerder is benoemd, is de machtigste man van het land. Als Achaz tegen Uria’s advies in de banden met Israël wil aanhalen en het juk van de Assyrische koning verbreken, begaat de hogepriester een koelbloedige gifmoord. Uria (die zichzelf eerst voorhield dat hij vuile handen moest maken om zo veel invloed te krijgen op Achaz dat hij hem weer tot het geloof in Jahweh kon terugbrengen) blijkt zelf volstrekt amoreel te zijn geworden.

Met deze moord komt er een keer in Hizkia’s prinselijke leven. Hij staat plotseling voor de taak het koningschap op zich te nemen. Uria hoopt hem voldoende te kunnen kneden om zelf de touwtjes in handen te houden.

Maar de profeet Amos, die tijdens het koninklijk banket ter ere van de troonsbestijging de koning en het volk oproept tot terugkeer naar Jahweh, roept bij Hizkia herinneringen wakker die hem weer bij zijn opa Zekarja én bij de God van zijn vader David terugbrengen. Hij herstelt de tempeldienst en sluit een verbond met God opdat die Zijn „brandende toorn van ons afwendt.”

Goede bedoelingen
De sterke kant van het boek is de waarschuwing die ervan uitgaat dat alle afdwalen van God -bijvoorbeeld door Uria, de hogepriester- begint met schijnbaar goede bedoelingen; waarna de ene zonde de andere oproept.

De psychologische tekening van de hoofdpersonen is -zoals bij veel Amerikaanse christelijke schrijvers- net iets te veel ingekleurd: de altijd dronken Zekarja, die zijn eigen verleden wil vergeten; Achaz, die altijd maar weer zwelgt in zelfmedelijden; Hizkia, die net iets té knap en té rechtschapen is. En Uria’s „zeurderige stemmetje in zijn hoofd” doet me wat te veel aan Van de Hulst denken. Al met al zou dit eerste deel van de trilogie aan kracht gewonnen hebben als de personen genuanceerder waren getekend en er nog wat denkwerk aan de lezer werd overgelaten.

Innerlijke strijd
Het tweede deel van de trilogie, ”Hizkia, God is mijn lied” is veel sterker in de psychologische uitwerking. Blijven de personen in het eerste deel vooral ”flat characters”, in het tweede deel maken diverse hoofdpersonen een duidelijke karakterontwikkeling door. De lezer wordt, of hij wil of niet, met huid en haar meegenomen in de soms diepgaande dilemma’s. Bijna zou ik zeggen dat Austin het eerste deel nodig had om de personen allemaal aan ons voor te stellen, om in het tweede deel ons werkelijk een blik te gunnen in hun gedachtewereld: Hizkia, Sebna, Eljakim, Jerusha - het zijn allemaal personen die een innerlijke strijd uit te vechten hebben. Met zichzelf en met God.

Dit deel grijpt in de proloog terug op Hizkia’s angst voor de Moloch. In het dal van Ben-Hinnom wordt het logge beeld van de Moloch door een span ossen onttroond. Het is de opmaat voor de godsdienstige zuivering die Hizkia op gang brengt en die door het volk wordt overgenomen. Behalve deze godsdienstige zuivering liggen er andere taken op Hizkia te wachten: het land staat er economisch slecht voor en de dreiging van de Assyriërs, die na verloop van tijd Samaria, de hoofdstad van het tienstammenrijk belegeren, is groot.

Onder de zegen van God gaat het met de welvaart in Juda al snel veel beter. Bovendien heeft de viering van de Joodse feesten ook zijn uitstraling naar het tienstammenrijk: tijdens het Pascha en het Loofhuttenfeest stromen de pelgrims uit Juda én Israël Jeruzalem binnen.

Ondertussen zien we Hizkia groeien van een man die vooral op het geloof van zijn grootvader Zekarja leunt, tot een afhankelijk, maar volwassen kind van God. Dat is niet gemakkelijk, zeker omdat zowel Jesaja als Zekarja weigeren paleisbeheerder te worden en Hizkia zijn vroegere ongelovige leraar Sebna op die post benoemt. Het is een bekwaam man, die grote bewondering heeft voor Hizkia, maar die het gelovig verwachten (en soms afwachten) van Hizkia moeilijk kan meemaken. Het zorgt er ook voor dat Sebna regelmatig heen en weer geslingerd wordt door trouw aan zijn vorst en sympathie voor de scherpe kritiek op de „religieuze dweperij” die vooral Hizkia’s broer Gedalja op het beleid uitoefent.

Die overtuigend getekende verscheurdheid leidt er op het hoogtepunt van het boek zelfs toe dat Sebna zich laat betrekken bij plannen om Hizkia van de troon te stoten.

Ondergrondse tunnel
In de raad van adviseurs staat tegenover Sebna de in de Thora doorknede Eljakim, die door Hizkia tot bouwkundige is benoemd. Hij zorgt voor herstel van de tempel, herbouwt de muren van Jeruzalem en zorgt voor stadsuitbreiding voor de vele vluchtelingen uit Israël die bescherming zoeken in hun angst voor het Assyrische leger. Hoewel doorkneed in de wet, heeft Eljakim geen persoonlijke band met de Heere. Dat wordt duidelijk als hij de opdracht van Hizkia krijgt om de bron, die buiten de stad ligt, via een ondergrondse tunnel te verbinden met het ommuurde Jeruzalem. Als het niet lukt de twee tunneldelen met elkaar te verbinden, raakt hij in een crisis. Deze komt pas tot een oplossing als hij zich niet meer vastklampt aan zijn eigen kunnen, maar zich vertrouwend overgeeft aan de Heere.

Ook Jerusha strijdt haar eigen geloofsstrijd. Ze is een meisje uit het tienstammenrijk dat door de Assyriërs als slaaf wordt misbruikt. Als de Assyriërs Israël gaan aanvallen, laten ze Jerusha vrij; om haar echter bij wijze van sport in Israël weer te kunnen opsporen. Maar dat lukt niet: Jerusha komt in Israël terecht, in het huis van Eljakims vader. De pijn van haar verleden is haar belemmering om zich over te geven aan God.

Al deze lijnen komen op bijzonder spannende wijze samen op het moment dat de Assyriërs na de val van Samaria Juda dreigen aan te vallen. Het woord van Jesaja in zijn advies aan koning Hizkia blijkt voor allen de redding: „Wie de Heere verwachten, putten nieuwe kracht.”

Afgezien van enkele minder sterke passages doet dit deel verlangen naar de finale van deze trilogie.

Titel:

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer