Osman Nuur over het leven voor en na de Vluchtkerk
De Vluchtkerk in Amsterdam sloot een week geleden de deuren. Na een halfjaar stond Osman Nuur (30) weer op straat. Al snel vond de Somaliër samen met ruim honderd andere uitgeprocedeerde asielzoekers onderdak in een leegstaand kantoorpand in Osdorp, dat de naam Vluchtflat kreeg. Zijn toekomst is nog steeds onzeker.
Toen
In 1982 ben ik geboren in een islamitisch gezin in Barawe, in Zuid-Somalië, dicht bij de Indische Oceaan. Mijn vader had een winkeltje waar hij samen met mijn moeder voedsel en fruit verkocht. Hij ging vaak met mij –ik was enig kind– naar de oceaan. We waren gelukkig. Mijn oma, de moeder van mijn moeder, was ook veel bij ons.
We behoorden tot de stam Reer Hamar, een kleine minderheid in Somalië. Toen ik een jaar of zeven was, zijn mijn ouders door rebellen vermoord. Vanaf dat moment groeide ik op bij mijn oma. Ik was ongeveer tien jaar toen ik voor het eerst naar school ging. Het was geen officiële school, maar er waren wat jongens die me lesgaven. Ik wilde graag leren.
Op een dag kwamen de rebellen bij mijn oma. Ze dwongen haar geld en goud te geven. Toen ze zei dat ze dat niet had, hebben ze haar gedood. Ik was een jaar of vijftien. Nadat ik oma had begraven, hield ik me op diverse plaatsen schuil. Totdat ik met andere jongens uit het dorp door rebellen werd gevonden en opgepakt. Ze gooiden ons in een ondergrondse gevangenis, waar we voor hen moesten werken: graven maken voor de mensen die zij hadden gedood. Het was heel zwaar.
Na een jaar of twee ben ik ontsnapt. De rebellen hadden een groot feest en sommigen waren dronken. Er was maar één bewaker. Een van mijn vrienden maakte herrie en deed hij alsof hij ziek was. Toen de bewaker beneden kwam, ontstond er een gevecht waarbij werd geschoten. De bewaker en mijn vriend kwamen beiden om. Daarna zijn de anderen allemaal weggevlucht.
Ik ontmoette een vroegere vriend van mijn vader. Hij hielp me om via buurland Kenia naar Europa te vluchten. Onderweg werd ik in Griekenland drie maanden in de gevangenis gezet. Zo gaat dat daar met vluchtelingen. Met hulp van Somaliërs ben ik daarna naar Nederland gekomen. In april 2004 vroeg ik in Ter Apel asiel aan. Ik dacht: Hier is een goed asielsysteem. Dit land zal een jongen zonder familie, uit een land dat hem niet wil hebben, wel helpen.
Nu
Meer dan negen jaar ben ik nu in Nederland, zonder verblijfsvergunning. De IND zei dat ik terug moest naar Griekenland. Ik heb duidelijk gemaakt dat ik in dat land geen asiel heb aangevraagd. Niemand heeft daar naar mijn problemen gevraagd. Ik werd meteen in de gevangenis gezet en kreeg na drie maanden een papier waarop stond dat ik het land moest verlaten.
Op een ochtend in 2005 zag een kamergenoot van me op het azc mensen van de vreemdelingenpolitie met een document waarop mijn foto stond. Ik was bang dat ze me zouden oppakken en terugsturen naar Griekenland. Daar zou ik meteen weer in de gevangenis komen, terwijl ik geen crimineel ben. Daarom ben ik gevlucht van het azc. Ik sliep bij vrienden, ging van de een naar de ander. Later heb ik geprobeerd in Zweden, waar de asielopvang goed geregeld is, en België asiel aan te vragen. Beide keren werd ik naar Nederland teruggestuurd.
Toen ik in oktober 2012 vanuit Brussel weer in Nederland kwam, hoorde ik van een tentenkamp van asielzoekers in Osdorp, waar mensen zaten met hetzelfde probleem als ik. Daar ben ik heen gegaan. Ik voelde me er veilig. Het was één grote familie. Nadat het kamp op 30 november door de politie werd ontruimd, zaten we een halfjaar in de Vluchtkerk. Voor 1 juni moesten we eruit. Dat was de afspraak, dus zijn we vertrokken. Nu zitten we in een leeg kantoorpand in Osdorp. Het is hier beter dan in de kerk. We slapen met minder mensen op een kamer. Er is meer ruimte en het gebouw is niet zo donker.
Straks
VluchtelingenWerk bestudeert nu de dossiers van de mensen die in de Vluchtkerk zaten. De meesten zijn nu hier, in dit oude kantoorpand met vijf verdiepingen. Voor een kleine groep zieken is ergens anders opvang geregeld, met zorg van de GGD. We kregen van de gemeente Amsterdam 225 euro mee om van te leven totdat er duidelijkheid is over onze dossiers. Hoe lang dat duurt weet ik niet. Ik heb wat kleren gekocht en wil nog schoenen voor de zomer aanschaffen, maar wacht tot er ergens korting is. Het gaat me niet om wat geld, maar om de oplossing van mijn probleem.
Ik ben veel buiten, houd van wandelen en mensen ontmoeten. Als leider van de Somaliërs –de grootste groep hier– heb ik ook vaak overleg. De afgelopen maanden ben ik een paar keer bij de gemeente geweest. Ik had niet gedacht nog eens bij de burgemeester van Amsterdam aan tafel te zullen zitten. Mijn ideaal is dat mensen hier niet alleen eten en slapen, maar ook les krijgen, de Nederlandse taal leren. Wat je daar aan hebt als je het land uit moet? Wellicht helpt het je in de toekomst. Als Somalië ooit veilig is, kun je daar misschien op de Nederlandse ambassade werken. Ik denk graag ver vooruit.
Als ik nu terug zou gaan, zou ik nog steeds gevaar lopen vanwege de rebellen. Ik denk veel over wat er allemaal is gebeurd. Niemand verdient het op jonge leeftijd zijn ouders te verliezen. Ik weet niet waarom dat mij wel is overkomen. Dat raak ik nooit kwijt. Soms heb ik nachtmerries. Vannacht kon ik niet slapen. Daarom heb ik om halfvijf vanochtend een sms gestuurd om deze afspraak twee uur uit te stellen.
Ik probeer positief te denken en blijf hopen dat ik in Nederland mag blijven. Hoop doet leven. Mijn droom is dat ik hier over tien jaar een normaal bestaan heb: een eenvoudig huis, een baan, een lieve vrouw, mooie kinderen. Ik wil graag speeches schrijven voor politici. Ik denk dat ik daar goed in ben. En ik zou mijn kinderen beschermen en alle liefde geven die mijn ouders mij het grootste deel van mijn jeugd niet konden geven omdat ze werden gedood.”