Spelen en leren
Er is een discussie gaande over de vraag: moet de school het jonge kind vrijlaten in het spelen of heeft het kind daarbij sturing nodig van de leerkracht om er optimaal van te leren? Staat het spelen in dienst van het leren of is spelen op zich al een belangrijke activiteit? In Tijdschrift voor orthopedagogiek (mei 2013) schrijft Maartje Hazenoot, verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen, hierover onder de titel ”Spelen en leren in het onderwijs… alles op zijn tijd”.
In het onderwijs aan jonge kinderen bestaat er een sterke tendens om de nadruk te leggen op de cognitieve ontwikkeling. In peuterspeelzalen en kleutergroepen van de basisschool krijgen kinderen met (dreigende) achterstanden stimuleringsprogramma’s aangeboden, vooral op het gebied van taal. Door deze van bovenaf opgelegde programmatische benadering dreigen de vrije activiteiten en het vrije spel ondergewaardeerd te worden. De huidige professionals in de voor- en vroegschoolse educatie zijn vaak onvoldoende bekend met de ontwikkelingsaspecten van spel. Critici van de verschoolsing in de programmatische benadering van het jonge kind kijken weleens met spijt terug op de in de jaren tachtig van de vorige eeuw verdwenen kleuterschool en de bijbehorende opleiding voor kleuterleidsters. Sindsdien is het onderwijs aan jonge kinderen steeds verder aan het verschoolsen.
Dit gaat ten koste van het vrije spel. Via het spel moeten kinderen eerst aandachtig leren kijken en luisteren, hun geheugen opbouwen, leren spreken en hun motoriek ontwikkelen. In de leeftijd tot ongeveer zes jaar leggen kinderen een fundament voor de verwerving van de zogenaamde academische vaardigheden, bestaande uit leren lezen, schrijven en rekenen. Als deze opbouw niet goed verloopt, heeft een kind daar de rest van zijn schoolloopbaan last van. Spel bevordert de cognitieve ontwikkeling en het probleemoplossend vermogen door het hanteren van verschillende materialen. Het draagt bij aan de taalontwikkeling. Daarom is het zo belangrijk dat spelen een plaats houdt binnen de school.
Daarom is de nadruk op voorschoolse educatie om taalachterstanden van kinderen in groep 8 van de basisschool te voorkomen, niet zonder gevaar. Pedagogen waarschuwen voor toetsdrift en kennisdwang in de groepen 1 en 2 van de basisschool. Kinderen leren op die leeftijd meer van spelen en bewegen dan van letters en cijfers. Alles op zijn tijd!
„Het is te vroeg voor cognitieve leukigheidjes”, zo schrijft Marleen de Groot in Schooljournaal (mei 2013). Het kleuteronderwijs is in het vergeethoekje geraakt. In 1985 werden kleuterschool en lagere school samengevoegd tot de basisschool, waarmee een doorlopende lijn gecreëerd moest worden. Nu zijn we erachter gekomen dat die doorgaande lijn eigenlijk helemaal niet bestaat en dat een kleuter geen schoolkind is.
Tijdens de kleuterperiode moet je kinderen laten ontdekken en ervaren. Zelf problemen oplossen, spellen bedenken en met andere kinderen bezig zijn, dat is belangrijk. De leerkracht is degene die op afstand en met respect observeert, en op deze wijze begrijpt waar het kind behoefte aan heeft. Nu proberen we te veel er een groep 3 van te maken. We zijn te jong al met cognitieve zaken bezig. Er bestaat zelfs een methode voor rekenzwakke kleuters. Deze methode is voor kinderen bij wie je al weet dat zij problemen gaan krijgen met het rekenonderwijs in groep 3. Zij hebben niet de basisvaardigheden die ze nodig hebben om in groep 3 te kunnen rekenen.
Om de inspectie tevreden te stellen gaan kleuterjufs te veel methodisch werken. En dat houdt in dat je een methode vooropstelt in plaats van de ontwikkeling van het kind. Er komt echter een beweging op gang die zich verzet tegen zo’n verschoolsing van het kleuteronderwijs. Geen cognitieve leukigheidjes op een te vroege leeftijd.
Investeer in spel en spelen! Dat is de oproep van Aleid Beets Kessens in HJK (mei 2013). Jonge kinderen leren door te spelen. De inrichting van de (kleuter)klas en alle materialen daarin zijn de instrumenten om dit spel en spelen te stimuleren. De pedagogische gedachte van een ‘voorbereide omgeving’ is van blijvend belang in de kleuterklas. Een beschrijving van de inrichting van de ruimte en van de bezigheden die kinderen daarbinnen kunnen ontplooien staat daarmee voorop. Dus niet een programma of materiaal dat een leerlijn uitzet die alle kinderen zouden moeten doorlopen.
Met een goede inrichting kan de leerkracht het handelen van kinderen sturen, zonder hun „het avontuur een kind te zijn” te ontnemen. De inrichting en de materialen zorgen samen voor een inspirerende leeromgeving met spelactiviteiten die leiden tot ontplooiingsmogelijkheden. De onderwijsdoelen zijn verborgen in al deze materialen en situaties en in de manier waarop de leerkracht deze aanbiedt. De leeromgeving is de methode.
Drs. M. Burggraaf, voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede. Reageren? focus@refdag.nl