Rotterdam koerst aan op duurzame haven
De haven van Rotterdam floreert, ondanks de economische malaise. Voor het havenbedrijf is dat echter geen reden om voldaan achterover te leunen: stap voor stap moeten de havens duurzamer worden.
Sleepboten dirigeren een enorm schip van de Zuid-Koreaanse rederij Hanjin op zijn plek in Yangtzehaven. „Goed voor 14.000 containers”, vertelt Minco van Heezen, persvoorlichter van het havenbedrijf, tijdens de rondvaart door de Rotterdamse havens. Even verderop wordt er een gelost van de Chinese rederij Yang Ming.
Vandaag de dag is de gestage aanvoer van aardolie de drijvende kracht achter veel industriële bedrijvigheid in de regio. Maar dat gaat veranderen. Vanwege vergrijzing en het opraken van goedkope olie verwacht het havenbedrijf dat er tot 2040 verschillende raffinaderijen zullen moeten sluiten. Met verlies van werkgelegenheid als onvermijdelijk gevolg, vreest Van Heezen.
Om de verwachte ontwikkelingen het hoofd te bieden, probeert het havenbedrijf een ”biobased industry” van de grond te krijgen, duurzame industrie die werkt met grondstoffen van biologische oorsprong, betoogt Nicole van Klaveren, manager droge bulk en energie bij het havenbedrijf. Grofweg bestaan er in de haven een chemische, een energie- en een brandstoffencluster. In een ”biobased industry” zouden die drie poten elkaar kunnen versterken.
Van Klaveren: „Neem bijvoorbeeld houtsnippers, een hernieuwbare grondstof. Chemische bedrijven kunnen daar hoogwaardige producten zoals cellulose uit halen. Van cellulose kan ethanol worden gemaakt, een biobrandstof. Het restafval, onder meer lignine, is geschikt om als biomassa te worden verbrand in een elektriciteitscentrale.”
Minstens zo belangrijk is dat de haven zelf duurzamer wordt. „Als we een deel van de haven opknappen, vervangen we vaak ook de riolering door een systeem van gescheiden opvang van riool- en hemelwater”, vertelt persvoorlichter Van Heezen. „Daarnaast proberen we ruimte vrij te maken voor meer groen.”
Ook de bedrijven in het havengebied zijn in rap tempo minder vervuilend geworden. „Raffinaderijen halen bijvoorbeeld voortdurend meer producten uit aardolie en produceren steeds minder afval”, constateert Van Heezen.
Al deze maatregelen samen zijn echter niet genoeg om de duurzaamheidsdoelstellingen van de haven te halen. „De haven moet zijn CO2-uitstoot van 33 miljoen ton nu hebben teruggebracht naar 12 miljoen ton in 2025”, weet Van Klaveren. En daarvoor moeten de bedrijven heel wat uit de kast halen.
Windmolens op het haventerrein wekken inmiddels 150 megawatt op aan energie, genoeg voor 100.000 huishoudens. Van Heezen: „We zijn bezig om er nog 150 megawatt extra bij te plaatsen. Ook sluiten we steeds meer bedrijven aan op het warmtenet van de haven.” Maar dat is lang niet genoeg.
„We zullen efficiënter met energie moeten omgaan, meer biobrandstoffen moeten inzetten en CO2 moeten afvangen”, somt Van Klaveren op. Om opslag van CO2 in een leeg gasveld onder de Noordzee mogelijk te maken, is op de Tweede Maasvlakte grond gereserveerd voor een compressiestation. Dat moet het broeikasgas onder hoge druk in het gasveld pompen.
Ook wil de Rotterdamse haven een sleutelrol gaan vervullen bij de import van hernieuwbare grondstoffen in Europa. Belangrijk wordt de groeiende import van houtpellets uit Noord-Amerika, denkt Van Klaveren (zie kader). „Momenteel verbruikt Europa 44 miljoen ton per jaar, waarvan 5 miljoen ton bestaat uit import. Uit onderzoek blijkt dat de vraag in Nederland, Groot-Brittannië, Denemarken en Duitsland de komende jaren alleen maar zal stijgen.”
Volgens Seth Ginther, algemeen directeur van de US Industrial Pellet Association (Usipa), zal de vraag in de EU in 2020 vier tot zes keer hoger zijn dan nu. „De hoofdreden is dat de CO2-uitstoot van de kolencentrales omlaag moet.” Biomassa wordt gezien als CO2-neutraal: de ontstane CO2 bij verbranding van biomassa telt niet mee in de berekening van de totale CO2-uitstoot door de centrale, omdat deze afkomstig is van planten die de CO2 eerder al hadden opgeslagen. „Bovendien zijn de gehalten van de zware metalen kwik, lood en arseen in pellets veel lager dan in steenkool.”
Rotterdam kan voor omringende landen een zogeheten hubfunctie vervullen, hoopt Van Klaveren. „Grote schepen lossen hun vracht in een centrale opslag in Rotterdam. Kleinere schepen vervoeren ze naar de omringende landen.”
Een knelpunt voor de Rotterdamse plannen met houtpellets zijn de wettelijke duurzaamheidseisen, erkent de manager. „Die zijn er namelijk nog niet.”
Seth Ginther –reiskoffer mee aan boord van de rondvaartboot– lobbyt actief in Brussel bij de Europese biomassa-associatie Aebiom voor een uniforme Europese aanpak. „Ik wil voorkomen dat elk Europees land zijn eigen normen voor duurzaamheid gaat stellen voor de pellets. Het ene land kan leven met FSC, het andere wil per se het keurmerk PEFC of ENplus.” Dat maakt het voor de 62 producenten die zijn aangesloten bij Usipa lastig om eenduidige garanties te geven over duurzaamheid van de pellets.
Het havenbedrijf stoeit nog volop met de uitdagingen die de ommezwaai naar een ”biobased industry” met zich meebrengt. Van Klaveren: „Biomassa is nog altijd duurder dan fossiele brandstof; maar doorgaan op de oude voet is in ieder geval geen optie meer.”
Houtpellets uit Amerika
„Een boom bestaat uit 108 procent vast materiaal”, steekt Philip Pouillie van wal. De directeur van de Frans-Belgische energiemaatschappij Electrabel was zelf nogal verbaasd over de rekenmethode van de Amerikaanse pelletproducenten. „Ze rekenen 8 procent voor de onbruikbare schors, 50 procent is bruikbaar hout en de rest wordt vermalen en geperst tot houtbrokjes, de zogeheten pellets.”
Electrabel haalt zijn pellets vooral uit de Verenigde Staten en Canada. Pouillie heeft overwogen pellets te betrekken uit Zuid-Amerika met het FSC-duurzaamheidskeurmerk. Bij nader inzien leek hem dat toch geen goed idee. „Aan hout uit de Amazone kleeft een imago van kaalslag en vernietiging van tropisch regenwoud. Dan werken we liever met landen die bewust bomen telen voor de houtindustrie.”
De Amerikaanse houttelers zijn gemotiveerd genoeg om aan te tonen dat ze hun pellets duurzaam produceren, benadrukt Seth Ginther, directeur van de US Industrial Pellet Association (Usipa), een coöperatie van 62 pelletproducenten. Zo is de bomenteelt in de VS vérgaand gestandaardiseerd. „Voor elke boom die wordt gekapt planten de telers er één of meer terug. Zo hebben we vandaag meer bos dan gisteren, en morgen meer dan vandaag.”
Usipa houdt nauwlettend in de gaten of de telers zich aan deze regels houden, aldus Ginther. De contracten met de Europese partners eisen dat, maar ze hebben er ook zelf alle belang bij. „Ruim 70 procent van de bossen is eigendom van kleine boeren die willen dat hun kinderen en kleinkinderen ook profiteren van de opbrengsten.”
Biomassacentrale Gent draait op houtpellets
De Frans-Belgische energiemaatschappij Electrabel bouwde vorig jaar in Gent een oude kolencentrale om tot biomassacentrale van 200 megawatt, genoeg voor 350.000 huishoudens. „Met deze centrale voldoen we aan de strengste normen die in
2016 van kracht worden”, legt directeur Philip Pouillie uit.
De centrale verstookt uitsluitend houtpellets, tot brokken geperst houtstof. „Voor een goede verbranding in de ketel vermalen we de pellets weer tot stof en blazen dat in de verbrandingskamer. Door daarbij heel nauwkeurig zuurstof te doseren, voorkomen we het ontstaan van schadelijke stikstofoxiden grotendeels. Het kleine beetje dat ontstaat, halen we eruit.”
Voor het transport van de pellets heeft Electrabel zelf een schip gecharterd. In samenwerking met de haven van Gent is er een opslag gerealiseerd die ruimte biedt aan 110.000 ton pellets.
Kost het transport van de pellets niet meer energie dan dat het in de centrale oplevert? Pouillie schudt zijn hoofd. „Als we de ongunstigste situatie doorrekenenen, is het verlies hooguit 15 procent. We hebben zelfs doorgerekend wat het zou kosten als we de pellets zouden laten vervoeren in een stoomschip dat gestookt wordt met pellets. Het blijkt 3000 ton pellets te kosten om 50.000 ton te vervoeren.”