Erkenning is wezenlijk voor slachtoffer seksueel misbruik
Hoe gaan kerken om met slachtoffers en plegers van seksueel misbruik? Wordt het slachtoffer geloofd of komt het buiten de kerkelijke gemeente te staan? Voor gz-psycholoog Annelies van Luttikhuizen zijn dat geen puur theoretische vragen. Ooit werd ze zelf door een ambtsdrager misbruikt. Nog steeds mist ze bij de kerkelijk verantwoordelijken de bereidheid tot zelfreflectie.
Van Luttikhuizen neemt plaats in de spreekkamer in Schalkhaar waar ze als vrijgevestigd gz-psycholoog cliënten ontvangt. Een vaas met zonnebloemen naast de boekenkast geeft de ruimte een enigszins huiselijke uitstraling. Om de feiten uit haar verhaal zo zorgvuldig mogelijk weer te geven, heeft de voormalige pastoraal werker diverse documenten binnen handbereik.
Aanwezig is ook psycholoog Jan Willem Solinger. Hij is werkzaam in de jeugdzorg, waar hij veel met slachtoffers van seksueel misbruik te maken heeft, en is oud-ouderling in de protestantse gemeente te Neede en Warnsveld. Als collega-hulpverlener heeft hij veel met Van Luttikhuizen over haar verwerkingsproces gesproken.
De protestantse psychologe, voorheen lid van de Christelijke Gereformeerde Kerken, staat op de bres voor slachtoffers van misbruik in kerkelijke relaties. Het liefst laat ze haar persoonlijke ervaring buiten beschouwing, maar ze kan er niet omheen. Juist daarin ligt haar drijfveer om zich in te zetten voor het creëren van een klimaat waarin zonden beleden kunnen worden, in de hoop dat er een weg naar vergeving en verzoening ontstaat.
Schuldgevoel
Eind jaren zeventig rondt Van Luttikhuizen haar theologische studie af. Ze wordt aangesteld als pastoraal medewerker in een christelijke gereformeerde kerk, waar ze bezoekwerk doet en catechisaties geeft. Als er spanningen ontstaan tussen haar en de predikant krijgt ze een ouderling toegewezen die haar pastorale zorg moet verlenen. Al eerder zocht ze contact met een „pastorale coach” uit haar studietijd. Deze zegt dat ze zichzelf moet verloochenen. „Dat werkte op mijn schuldgevoel.”
De ouderling die Van Luttikhuizen bezoekt, vertelt haar al snel dat hij huwelijksproblemen heeft. „Ik had invoelingsvermogen en luisterde naar hem. Binnen de kortste keren ging de aandacht uit naar zíjn situatie, niet meer naar de mijne.”
Op een subtiele manier –beseft Van Luttikhuizen achteraf– zoekt de ouderling toenadering. „Op een keer gaf hij me bij het weggaan een vluchtige zoen op mijn haar. Ik vond het raar, maar hij was vriendelijk, en het riep bij mij geen enkel gevoel van erotiek op. Ik was heel naïef.”
Stapje voor stapje voltrekt zich een proces dat uitloopt op een patroon van seksueel misbruik. „Ik voelde me een object.” Ze gaat gebukt onder een schuldgevoel over het dubbelleven dat ze leidt. „Toen ik dat aangaf, zei de ouderling: Als je het naar buiten brengt, zal ik niet rusten voordat je kapotgemaakt bent.”
Geïsoleerd
Na een jaar wordt ze overspannen en doorbreekt het stilzwijgen. De zaak belandt op het bord van een kerkenraadscommissie van drie personen, onder wie twee ouderlingen. Tot haar verbijstering verklaren ze háár schuldig. „Ik zou de oorzaak van alle ellende zijn. Er werd niet echt naar me geluisterd. Nooit heb ik gehoord: Wat verschrikkelijk voor je wat er is gebeurd. Ik stond helemaal alleen.”
De commissie verbiedt Van Luttikhuizen over de situatie te spreken met haar huisarts, die tot dezelfde kerkelijke gemeente behoort. Ook mag ze er geen contact over hebben met gemeenteleden en familie. „Ik werd volledig geïsoleerd. Het was alsof ik in een gevangenis zat.” De christelijke psychiater die ze van de kerkenraad mag inschakelen, vraagt in het eerste gesprek of ze het misbruik heeft uitgelokt. „Ik ben niet meer naar hem teruggegaan.”
Op een dag meldt de „pleger”, die op dat moment nog steeds in het ambt staat, zich opnieuw. „Hij wilde weer aan me zitten, maar ik was in staat van me af te slaan.” Ze kaart de zaak aan, waarna een zitting van de commissie volgt. „De pleger werd toen zo kwaad dat hij vloekend door de kamer liep. Ineens ging alle aandacht naar hém uit. Het werd me duidelijk dat ík volgens de anderen de schuldige was, dat ík helwaardig was. Ik ben weggevlucht en nooit meer teruggekomen.”
Zelfbewustzijn
Van Luttikhuizen verhuist en bouwt elders een nieuw bestaan op. Ze stapt over naar een ander kerkverband, wordt predikant, trouwt en bekwaamt zich later als gz-psycholoog.
Over het verwerkingsproces zegt ze: „Ik heb jaren niet durven praten, bang niet geloofd te worden.” Uiteindelijk is ze sterk genoeg om haar visie op de traumatische gebeurtenissen helder te verwoorden, zonder bij de minste tegenwerping onderuit te gaan. Ze volgt een cursus met ervaringsdeskundigen om telefonisch aanspreekpunt te worden voor slachtoffers. „Ik heb mijn zelfverloochening omgezet in zelfbewustzijn.”
Zes jaar na het misbruik doet ze een poging opnieuw het gesprek aan te gaan met alle betrokkenen uit haar vroegere kerkelijke gemeente. Als haar pastorale coach aangeeft niet als gespreksleider te willen optreden, laat ze de zaak rusten. „Ik heb voor mezelf uitgebreid uitgeschreven wat ik tegen iedereen die aan tafel had moeten zitten, wilde zeggen. Dat heeft me geholpen bij mijn verwerking.”
Lijdensweken
Vele jaren later, in de lijdensweken van 2013, dringt de kwestie zich opnieuw aan Van Luttikhuizen op. Weer probeert ze een gesprek te arrangeren in de hoop dat er alsnog ruimte komt voor schuldbelijdenis, vergeving en verzoening. „Dat is een lange weg, maar het kán.”
Ze schrijft de indertijd betrokken predikant in eerste instantie „een boze brief.” Haar vroegere pastorale coach krijgt een kopie. Later volgt een tweede brief en schrijft ze ook de voorzitter aan van de toenmalige commissie die door de kerkenraad was ingesteld. Ze wil nu een persoonlijk gesprek.
De reacties stellen haar teleur. In brieven wordt Van Luttikhuizen erop gewezen dat er verschil in visie is op de gebeurtenissen van destijds en dat de pleger niet meer leeft. Ook krijgt ze te horen dat mocht ze een klacht willen indienen bij het in 2001 opgerichte landelijk Meldpunt seksueel misbruik in kerkelijke relaties, de zaak als verjaard zal worden beschouwd. Ze verheft haar stem: „Ik wílde helemaal geen klacht indienen. Ik wilde een persoonlijk gesprek.”
De voorzitter van de toenmalige commissie schrijft dat hij het verdrietig vindt dat de gebeurtenissen nog steeds impact op haar hebben. Hij hoopt dat een gesprek zal meewerken aan heling voor haar. Deze ontmoeting zou dan moeten worden georganiseerd via een (kerkelijke) instantie.
Van Luttikhuizen zegt nergens te merken dat betrokkenen zelf last hebben van wat er is gebeurd en bereid zijn hun aandeel daarin kritisch onder ogen te zien. Met stemverheffing: „Ik heb om een persoonlijk gesprek gevraagd, niet om een bijeenkomst in een formele setting. Weer willen ze de regie van me overnemen, precies zoals dat indertijd gebeurde.”
Meldpunten
Solinger, die het gesprek tot nu toe vooral luisterend heeft gevolgd, zegt zich goed te kunnen voorstellen dat Van Luttikhuizen er op deze manier geen vertrouwen in heeft. „Seksueel misbruik is een traumatische ervaring. De manier waarop ermee wordt omgegaan, is vaak minstens zo traumatisch. Als het slachtoffer geen erkenning krijgt, levert een nieuw gesprek weer een trauma op.”
Van Luttikhuizen klapt haar laptop open en citeert uit een notitie van de triosynode in 1999: „De kerk dient onomwonden te kiezen voor het slachtoffer van misbruik.” Daaraan schort het volgens haar nog steeds. „Meldpunten en regelingen zorgen ervoor dat het probleem wordt gedelegeerd, maar is dat naast het slachtoffer staan?”
Solinger benadrukt dat plegers van misbruik veelal geraffineerd te werk gaan. „Het zijn vaak narcistische mannen. Ze manipuleren en indoctrineren het slachtoffer en keren de zaken voortdurend om. Als een vrouw heel naïef is, zeggen ze: Juist daardoor heb je me in verleiding gebracht. Alles wat een vrouw uitstraalt, wordt tegen haar gebruikt.”
Van Luttikhuizen: „Wat ik heb meegemaakt, houdt me allang niet meer dagelijks bezig. Waarom ik er dan toch aandacht voor vraag?” Ze veert op. „Omdat er nog steeds slachtoffers zijn die tegen hetzelfde aanlopen als ik indertijd, die bang zijn om naar buiten te treden en te zeggen: Wat hier gebeurt, klopt niet!”
Slachtoffers willen vaak trouw blijven aan hun kerk. Intussen worstelen ze met een schuldgevoel en ervaren dat ze monddood worden gemaakt, meent Van Luttikhuizen. De vraag „Hoe heeft het kunnen gebeuren?” wordt volgens haar ten onrechte aan het slachtoffer gesteld. „Je moet aan de pléger vragen: Hoe ben jíj met de ongelijkwaardige relatie omgegaan?”
Als het misbruik naar buiten komt, kan in de gemeente gemakkelijk een groep voor- en tegenstanders rond de pleger ontstaan, zegt de psychologe. „Dat betekent dat het slachtoffer zich moet gaan verantwoorden. Als je bij een therapeut komt, hoef je daarvoor niet bang te zijn, in de kerk wel.”
Van Luttikhuizen bepleit een meldpunt dat buiten de kerken opereert, maar wel door ze wordt erkend. Daarin ziet ze meer dan in vertrouwenspersonen binnen kerkelijke gemeenten die verantwoording aan hun kerkenraad moeten afleggen. Als er toch wordt gekozen voor kerkelijke procedures noemt ze het van het grootste belang dat de objectiviteit gewaarborgd is.
Wat is haar boodschap voor slachtoffers van misbruik in een kerkelijke relatie die daarover niet durven spreken? „Sta op, geloof dat onrecht niet het laatste woord heeft en vertel het aan iemand op wie je aan kunt. Als je vertrouwen in mensen binnen of buiten de kerk is beschaamd, geloof dan dat God uiteindelijk iemand op je weg brengt die je wel gelooft, vraagt hoe het met jóú is en met je wil zoeken naar een uitweg.”
Dit is het slot van een tweeluik over seksueel misbruik.
„Hoge drempel voor melden misbruik”
Wie slachtoffer wordt van seksueel misbruik in een kerkelijke relatie ervaart een hoge drempel om dat naar buiten te brengen. Kerken moeten er alles aan doen om daarvoor goede mogelijkheden te bieden. Dat zegt drs. A. Heystek, die zich al jaren met deze thematiek bezighoudt.
Heystek is tweede voorzitter van de klachtencommissie inzake pastorale relaties binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK). Hij legt uit dat de commissie eind jaren negentig door de generale synode werd ingesteld. Elke kerkenraad die een klacht over misbruik in een kerkelijke relatie ontvangt, moet die doorsluizen naar de commissie. Ook kunnen slachtoffers zich rechtstreeks bij haar melden.
De CGK nemen bovendien deel in het Meldpunt seksueel misbruik in kerkelijke relaties, dat mede vanuit de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt en de Nederlands Gereformeerde Kerken werd opgezet. Gemeenteleden kunnen daar (anoniem) situaties bekendmaken. Vorig jaar is dat vijf keer gebeurd, zo liet het meldpunt onlangs weten. „Het is een loket dat eerste opvang biedt, advies geeft en zo nodig doorverwijst naar de klachtencommissie. Ook besteedt het aandacht aan preventie”, aldus Heystek.
De landelijke klachtencommissie van de CGK behandelde de eerste zes jaar na de oprichting negen zaken. „Dat aantal kan te maken hebben met een inhaalslag”, blikt Heystek terug. Daarna kwam er zes jaar geen klacht binnen. Sinds 2010 werd er één ingediend. Heystek wijst erop dat er daarnaast soms zaken spelen van misbruik van minderjarigen. „Deze worden niet door onze commissie behandeld, maar gaan meestal rechtstreeks naar justitie omdat er sprake is van een misdrijf.”
De hoge drempel bij volwassen slachtoffers om tot een melding of klacht te komen, hangt er volgens Heystek onder meer mee samen dat ze zich in veel gevallen schuldig voelen. „Vaak zien ze niet hoe ze zijn gemanipuleerd. Ze zijn verleid, hebben zich laten verleiden en hebben dat soms ook een poosje prettig gevonden.” Heystek wijst er in dit verband nadrukkelijk op dat er in een kerkelijke relatie –of het nu een ambtsdrager of een jeugdwerker betreft– altijd sprake is van ongelijkheid en af te keuren machtsmisbruik.
Zowel de klachtencommissie als het meldpunt streeft volgens Heystek naar een objectieve en onafhankelijke beoordeling van zaken. Dat geldt ook voor interne vertrouwenspersonen in kerkelijke gemeenten. „Het beleid van de overheid is erop gericht intern, bijvoorbeeld op scholen, vertrouwenspersonen aan te stellen. Als kerken hebben we de noodzaak daarvan zelf ingezien. De commissie-Deetman, die onderzoek deed naar misbruik in rooms-katholieke kring, onderstreept nog eens extra het belang daarvan.”
De samenwerking tussen kerken in het meldpunt heeft volgens Heystek mede als doel de objectiviteit te waarborgen. Hij wijst erop dat slachtoffers zich er altijd kunnen melden, ook als het een situatie uit het verleden betreft. „De suggestie dat zaken volgens dit meldpunt verjaard zouden kunnen zijn, is feitelijk onjuist.”
Het interview op deze pagina roept bij Heystek het beeld op van een „doofpotcultuur die er helaas is geweest. Ik denk dat die tijd nu voorbij is. Er is, mede door de voorlichting van het meldpunt, meer openheid gekomen.”
Dat betekent volgens Heystek, onder meer docent psychologie aan de Theologische Universiteit in Apeldoorn, niet dat er geen werk meer te doen is. „Er ligt nog een enorme uitdaging in de toerusting van ambtsdragers en kerkelijk werkers. Denk aan bewustwording in het omgaan met grenzen in het pastoraat, maar ook om een zorgvuldige aanpak van situaties van seksueel misbruik. Op dat vlak valt er voor kerkenraden nog het nodige te leren.”
Lees hier artikelen over het onderzoek van Movisie van vorig jaar over misbruik in orthodox-protestantse kring.