Atheïst Ger Groot neemt „uit volle overtuiging” deel aan de mis
LEIDEN. Kan religie nuttig zijn voor atheïsten? Prof. Marcel Sarot plaatst kanttekeningen, maar atheïst prof. Ger Groot nam deel aan een misviering en werd daar „herinnerd aan de werkelijkheid van hier en nu”.
Beide hoogleraren gingen donderdag in Leiden met elkaar in gesprek op een derde studiemiddag over religie en seculariteit, georganiseerd door de Stichting Leidse Lezingen en het Instituut voor Godsdienstwetenschappen van Leiden. Het thema werd ingegeven door een veelbesproken boek van de Britse filosoof Alain de Botton, die stelt dat religie ook bruikbaar is voor atheïsten omdat het bijvoorbeeld troostrijk is of wellevendheid stimuleert.
Prof. Sarot, hoogleraar fundamentele theologie in Tilburg, wees erop dat De Botton net als hijzelf in de jaren 60 geboren is: „De oudere atheïsten als Richard Dawkins en Herman Philipse zijn veel feller en zien religie soms zelfs als gevaarlijk. Mijn generatie heeft zich vaak niet meer zelf hoeven bevrijden van een overdosis kerk en staat veel meer open voor religie.”
De hoogleraar is echter „niet enthousiast” over het pleidooi van de atheïstische Brit. Die miskent volgens hem het wezen van religie als besef van het transcendente en heilige en de daarmee samenhangende erkenning dat niet alles zomaar „bruikbaar” is. „De Botton maakt van religie het zoveelste consumptiegoed. Ik consumeer, dus ik ben; dat zou het credo kunnen zijn van de hedendaagse samenleving. Natuurlijk is het waar dat religie positieve effecten heeft, maar we kunnen er geen middel van maken om een ander doel te bereiken. In zulk functioneel denken gaat het wezenlijke verloren. Een samenleving waarin niets meer heilig is, wordt een inhumane samenleving.”
Zo pleit De Botton in zijn boek voor een „seculiere kopie” van het avondmaal, in de vorm van een „agape-restaurant”, waar mensen die elkaar niet kennen via een bepaald ritueel met elkaar in contact kunnen komen om te spreken over zowel alledaagse dingen als levensvragen. Prof. Sarot: „Maar wat wij doen tijdens de eucharistie kan alleen bij de gratie van het geloof dat we hier het heilige ontmoeten en ingevoegd worden in het lichaam van Christus. Waar dat ontbreekt, zal het niet werken, ook al is er een soort liturgie. Eten in De Bottons restaurants is vooral vragen om uitermate genante ontmoetingen.”
Prof. Groot oefende in zijn bijdrage forse kritiek op de moderniteit. Hij typeerde die als een tijdperk van werkelijkheidsverlies, door „mentalisering en spiritualisering” van het wereldbeeld. In plaats van de dienst aan God kwam een “nieuw object van geloofsvertrouwen” op, namelijk het denken. „De kennis wordt gezien als eeuwig, absoluut en onlichamelijk, net als God zelf. De hoop is gericht op de definitieve overwinning van de geest op de werkelijkheid in een omvattende theorie van alles. De werkelijkheid zelf is dan niet meer van belang; alsof we engelen zijn.”
Met dit besef in gedachten nam de filosoof onlangs bij een familiegelegenheid deel aan een misviering. „Ik deed dat uit volle overtuiging. Uit enkel nostalgie zou ik me niet aan het sacrament vergrepen hebben. Ook het credo zong ik mee. Niet omdat ik instemde met de dogmatische inhoud ervan. Maar het wezen van ritualiteit heeft een zin die daar bovenuit gaat.” Groot wees er op dat de rooms-katholieke leer zegt dat sacramenten ”ex opere operato” (vanzelf) werkzaam zijn, onafhankelijk van de overtuiging van degene die erbij betrokken is.
De viering van de eucharistie was voor Groot belangrijk, omdat het „centrale besef” daarin, dat het aardse en werkelijke, het plaats- en tijdgebondene van een sacramentele viering niet opgeheven kan worden, „naadloos bleek te kunnen samenvallen met mijn filosofische overtuiging. Het is een catastrofale vergissing dat de moderniteit het aardse en lichamelijke vergeet. Het technologisch idealisme wijst weg van de aarde naar de hemel. Het christendom is de aarde dan misschien nog wel meer trouw gebleven. Mensen zijn geen engelen.”