Een ondankbaar en verdrietig werk
Titel:
”Een leven in woorden, J. H. van Dale - schoolmeester - archivaris - taalkundige”
Auteur: Lo van Driel
Uitgeverij: Walburg Pers, Zutphen, 2003
ISBN 90 5730 257 8
Pagina’s: 448
Prijs: € 29,50. Wie bij de voorbereiding van een artikel of spreekbeurt ten einde raad achter een leeg vel papier zit en geen passende inleiding weet te fabrieken, kan altijd nog openen met: „De dikke Van Dale geeft als omschrijving van (…)”. Een flauw begin, maar ook een degelijk, want sinds mensenheugenis is ”wat Van Dale ervan zegt”, het eind van alle tegenspraak. Zo bekend als het woordenboek is, zo weinig weten de meeste gebruikers over de maker ervan. Met de verschijning van de biografie ”Een leven in woorden, J. H. van Dale - schoolmeester - archivaris - taalkundige” is Van Dales leven gedetailleerd in kaart gebracht.
Het opstellen van een verantwoord, systematisch ingericht lexicon wordt tegenwoordig toevertrouwd aan taalwetenschappers. In Van Dales tijd bestond de studie van het Nederlands aan universiteiten nog geen eeuw. Een saai en zwaar werk als woordenboeken maken was beneden de waardigheid van taalkundigen en werd aan geïnteresseerde schoolmeesters overgelaten. Zo iemand was J. H. van Dale: een ambitieuze onderwijzer die zich door hard werken en een grenzeloze belangstelling voor taalkunde en geschiedenis opwerkte tot schoolhoofd, redacteur, auteur van schoolboeken en archivaris.
Niet de eerste de beste. Zijn sollicitatie naar de functie van schoolhoofd werd door notabelen en een onderwijsinspecteur beoordeeld; de procedure bevatte taal- en rekenopgaven die de krachten van tegenwoordige onderwijzers te boven gaan. Van uitgever Thieme kreeg het schoolhoofd uit Sluis in 1867 het verzoek tot bewerking van het woordenboek van de gebroeders Calisch. Samen met zijn leerling en assistent J. Manhave heeft de workaholic Van Dale tussen 1867 en 1872, het jaar waarin hij aan de pokken overleed, ongelooflijk veel energie in de herziening van het woordenboek gestoken. Ze pasten de spelling van de trefwoorden aan, stelden veel omschrijvingen bij en voegden ongeveer 18.000 lemma’s toe, waarmee het totaal op zo’n 106.000 begrippen kwam. Sinds die tijd gaat het lijvige boekwerk door het leven als de grote of de dikke Van Dale.
De man heeft geen gemakkelijk leven gehad: hij was „zenuwlijder”, moest tijdens zijn leven zes van zijn negen kinderen ten grave dragen en is vier maanden overspannen geweest door het werk aan de woordenlijst. „Het schrijven van een woordenboek is een ondankbaar, een verdrietig werk. Is er veel dat men heeft opgenomen of verbeterd, er is nog veel meer, dat men vergeten heeft, dat de aandacht ontsnapt is en alzoo onverbeterd is gebleven. Verzekerde mij een mijner letterkundige vrienden, dat hij, die zijn vader en moeder vermoord heeft, nog te goed was om een Woordenboek te schrijven, ik heb mijzelven vaak twijfelmoedig de vraag gedaan, of hij wel volkomen ongelijk had. Daarom hebben zij, dunkt mij, die zich aan zulk een arbeid wagen, aanspraak op een welwillende beoordeling. Daarop durf ik rekenen.” Aldus Van Dale in zijn voorbericht bij de eerste druk van zijn beroemde woordenboek.
Veel A-woorden
Inderdaad kreeg zijn werk bij verschijning (in afleveringen, 1872-1874) in de meest uiteenlopende tijdschriften zeer lovende kritieken. In zijn biografie van Dale schrijft auteur L. van Driel die positieve ontvangst vooral toe aan de afwezigheid van een deugdelijk alternatief. Een vorig lexicografisch naslagwerk, het ”Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal”, van de broers I. M. en N. S. Calisch, was namelijk kort na verschijning al achterhaald. In die tijd hadden de Leidse hoogleraren M. de Vries en L. A. te Winkel een nieuwe spelling ontworpen (1863), die in 1870 definitief werd ingevoerd.
Taalkundigen hebben inmiddels vastgesteld dat vooral de latere redacteur Kruyskamp (1911-1990) de suggestie van kwaliteit van het woordenboek heeft waargemaakt. De biografie van taalkundige Van Driel geeft dan ook veel aandacht aan de wetenschappelijke tekortkomingen van de eerste druk. Zijn oordeel liegt er niet om. Van Dale is onvoldoende kritisch geweest in zijn toevoegingen aan en weglatingen uit Calisch. Hij voegde toe wat hem interesseerde en waar hij beslag op kon leggen. In de jaren vijftig van de negentiende eeuw was het project WNT (Woordenboek der Nederlandsche Taal) van start gegaan, een beschrijving van alle woorden sinds de Middeleeuwen. Het eindresultaat van die megaklus is een paar meter woordenboek, gereedgekomen in 1999, na bijna 150 jaar werk. De schoolmeester uit Sluis heeft de publicatie van enkele deelafleveringen van de A nog meegemaakt, en daarvan dankbaar gebruik gemaakt. Daardoor heeft hij onevenredig veel A-woorden opgenomen.
Het indertijd pas nieuwe schoolvak biologie en de beschikbaarheid van een moderne, Nederlandse flora deed de onderwijzer naar verhouding ook te veel planten- en dierennamen toevoegen. Sommige beschrijvingen werden voorzien van een uitvoerig exposé. Onder ”officier” volgde een opsomming van legerrangen, van olifant en heilbot werden volledigheidshalve ook vindplaatsen vermeld, en in de toelichting bij het zelfstandig naamwoord ”kussen” werd en passant meegedeeld dat in Teylers Museum een elektriseermachine te vinden is. Beter mee verlegen dan om verlegen, heeft hij kennelijk gedacht.
Zonder enig systeem zijn bepaalde plaatsnamen opgenomen, en andere niet, krijgen bepaalde trefwoorden een veel te uitgebreide beschrijving of een matige of zelfs een onjuiste definitie. Berucht is het lemma ”middelvinger” dat reeds bij voorganger Calisch ”wijsvinger” als uitleg kreeg, een fout die door Van Dale ongewijzigd is overgenomen. Verder zou zijn werk op het gebied van theologie, muziek en rechtswetenschap onder de maat zijn. Zelfs wordt het enorme werk een keer als ”verdienstelijk amateurisme” betiteld. In de woorden van Van Driel: hij heeft geen onderscheid kunnen maken tussen een woordenboek en een encyclopedie. Anderzijds heeft de biograaf gelukkig geen moeite met persoonlijk ingekleurde voorbeeldzinnen, zoals onder het trefwoord ”griffioen”: ”het wapen van St. Anna ter Muiden (nabij Sluis) hangt aan den hals van een griffioen”.
Legpuzzel
Positieve waardering is er voor Van Dales aandacht voor vaktaal en zijn onderscheidingsvermogen tussen dialectwoorden en Standaardnederlands. Voortdurend heeft hij bij de vele twijfelgevallen de Leidse letterkundige De Vries geraadpleegd, per brief. Wie bedenkt dat Van Dale geen academische scholing had, en zich door ambitie en ijver had opgewerkt tot hoofdonderwijzer, dat hij niet de beschikking had over een staf van wetenschappelijk medewerkers, over geautomatiseerde gegevensbestanden, met snelle en uitgebreide zoekmogelijkheden of over e-mail, en dat hij naast zijn onderwijstaak vele uren per dag besteedde aan zijn lexicografische taak, krijgt des te meer ontzag voor zijn prestatie.
In omvang steekt de biografie menig woordenboek van Van Dale Lexicografie naar de kroon. Met tussenpozen heeft Van Driel zo’n vijftien jaar aan zijn ”hommage aan Van Dale” (dat dan toch weer wel) gewerkt. Ook voor hem moet het werk bij tijden ondankbaar en verdrietig geweest zijn, want de best denkbare vindplaats van geschikte documentatie, het stadhuis van Sluis, is in 1944 verloren gegaan. Hevige beschietingen van de geallieerden, met als doel de Schelde vrij te maken voor bevoorradingsschepen op de route naar Antwerpen, legden het historische stadje in puin, waarbij ook het archief van Van Dale, in het stadhuis, in rook is opgegaan. Weinig correspondentie is bewaard gebleven.
Van Driel dwingt bewondering af met zijn zeer gedetailleerde studie en levensbeschrijving en voor de volharding die hij daarvoor heeft moeten opbrengen. Ondanks het zoekwerk is het portret onvermijdelijk een legpuzzel waarvan vrij wat stukjes kwijt zijn. Dat klinkt dramatischer dan het is. Van Dales werkwijze en het resultaat vallen helder in beeld te brengen; de belangrijkste bron daarvoor is immers het woordenboek en de voorgangers ervan. Dat Van Dale het werk zeer zwaar gevonden heeft, blijkt voldoende uit het voorbericht en uit getuigenissen van vrienden. Dat we over de auteur weinig persoonlijke gegevens kennen, is hooguit jammer. Vele passages eindigen met een serie vragen die niet allemaal even belangwekkend zijn. Zoals „Welke eigenschappen heeft de zenuwlijder Van Dale doorgegeven aan enkele kinderen? Aan de oudste, vreemde dochter, aan de zoon die zenuwarts wordt, en als ”bijzonder” wordt getypeerd?” en „Wie zich met het leven van Van Dale bezighoudt, vraagt zich af waar hij de tijd vandaan heeft gehaald om al die boeken en boekjes te maken. Onwillekeurig vraag je (je) af: wat komt daarvan op de rekening van zijn vrouw? Stimulans of vlucht, ambitie of winzucht?” Van Dale hoefde zijn tijd in elk geval niet te besteden aan lange telefoongesprekken, vergaderingen in subclustercommissies of ogenblikkelijk-te-beantwoorden-want-anders-missen-we-de-primeur ail.
Geen roman
De stijl van de biografie is niet altijd om over naar huis te schrijven. „Weliswaar is dit onjuist (Van Dales definitie van ”biechtpenning”), maar vrijwel letterlijk bij Van Dale te vinden.” Een dergelijke zin met een foutieve samentrekking is niet fraai voor een taalkundige die schrijft over een onderwijsman. Hoewel het genre van de literaire (historische) biografie zeer in de mode is, verwacht ik niet dat ”Een leven in woorden” voor literatuurprijzen genomineerd zal worden. Veel populair geschreven levensverhalen gaan als warme broodjes over de toonbank, denk aan ”De ogen van Rembrandt” (Simon Schama), ”Mijnheer Gezelle” (Michel van der Plas) en de jongste AKO-prijswinnaar, ”Multatuli, leven en werk van Eduard Douwes Dekker” (Dik van der Meulen). De Van Dale-biografie is vlot geschreven, maar leest ook weer niet als een roman. Daarvoor zijn er te weinig verhalende gegevens beschikbaar geweest en is het onderwerp te wetenschappelijk. Onvermijdelijk taalkundig jargon is niet voor iedereen smakelijke kost.
Soms is de verteltrant wat geforceerd: „Hij (Van Dale) heeft zwaar, zeer zwaar op Calisch gesteund”, en soms warrig: „In zekere zin, maar in zekere zin beslist ook niet is het aardig om (…)” Verder begint Van Driel, geheel in de stijl van het genre, met een verhalende passage, ”Mislukt verraad”, over meesterverteller Van Dale, die op dinsdagavond 14 januari 1862 in de grote zaal van het stadhuis van Sluis een spannende historische lezing moet verzorgen. Het mankeert er nog maar aan dat hij de wind laat loeien in de schoorsteen. Hu! Zo zijn er diverse passages met kunstmatig opgeroepen spanning, zoals over het ”raadsel” van de invloed van zijn vrouw, Maria van Dale-Moens op de arbeid van de woordenboekmaker. „Het ”secreet” (volgens sommige achterkleinkinderen) heeft haar geheim meegenomen in haar graf.”
De waarde van de studie zit in de ontdekking van het feitenmateriaal, de chronologische en thematische ordening, en de kritische bespreking van Van Dales levenswerk. In vergelijking tot de typeringen van zijn object heeft Van Driel zich evenzeer een vasthoudend onderzoeker getoond en misschien wat minder een vaardig verteller. Voor de liefhebber is het bijzonder aardig om het woordenboek uit 1872 naast het commentaar van Van Driel te leggen. Een facsimile-editie van die eerste druk is in 1992 verschenen bij uitgeverij Verba in Hoevelaken.