Optreden kwestie-Geelkerken blauwdruk voor aanpak Klaas Schilder
Het succes van de synodale ingreep bij dr. Geelkerken heeft een doorslaggevende rol gespeeld bij de keuze van de middelen om vijftien jaar later effectief op te treden tegen Klaas Schilder, betoogt prof. dr. George Harinck.
De Gereformeerde Kerken moesten voortdurend bedacht zijn op het weglekken van leden naar andere gereformeerde kerkgenootschappen of naar wat toen nog als sekten werd aangeduid. Dat predikanten aanhoudend brochures en kerkbodeartikelen schreven tegen de darbisten, de Oxfordbeweging, Johannes de Heer en wat dies meer zij, kwam voort uit zorg over een reële bedreiging.
Tweemaal heeft deze zorg in de Gereformeerde Kerken tot een scheuring geleid. Wanneer we het sluipende ledenverlies naar links en naar rechts als regel in het achterhoofd houden, is het duidelijk dat er in 1926 en in 1944 iets afwijkends aan de hand was. Het ging toen niet om min of meer anonieme gemeenteleden die niet spoorden met wat gangbaar was, maar om twee personen, ik mag wel zeggen twee persoonlijkheden, Jan Geelkerken en Klaas Schilder.
De generale synode pakte Geelkerken en Schilder stevig aan. De synode deed dat –om het met een uitdrukking van een synodelid uit 1944 te zeggen– onder het motto: ”Als we de kop van de lintworm maar eenmaal te pakken hebben, sterft de rest vanzelf wel af”. De afzettingen van Geelkerken en Schilder zijn een vorm van crisisbeheersing geweest. Door tijdig de leider uit te schakelen hoopte men dat de beweging die zij vertegenwoordigden dood zou bloeden.
Het werkte: in 1926 verlieten in Geelkerkens spoor slechts 4000 leden de Gereformeerde Kerken. VU-hoogleraar Valentijn Hepp sprak eind 1926 met recht en reden van een „operatie welke uiterst pijnlijk was, maar die genezing bracht.”
Van de kwestie-Geelkerken had men twee dingen geleerd: 1. Neem voor lief dat het conflict niet loopt over de hoofdzaak, zolang het conflict maar op centraal niveau wordt beslecht en om één persoon gaat. Voor de beeldvorming is cruciaal dat het proces draait om een individu tegenover het systeem. Nog nooit heeft een predikant of theoloog het gewonnen van een synode, hij speelde hoogstens quitte en was binnen de kerkgemeenschap voor het leven gebrandmerkt. En het tweede ding dat men in 1926 had geleerd, was: Gun de tegenstander geen tijd, maar handel snel.
Het is duidelijk dat het succes van de synodale ingreep bij Geelkerken een doorslaggevende rol heeft gespeeld bij de keuze van de middelen om vijftien jaar later effectief op te treden tegen Klaas Schilder. Maar ditmaal pakte deze wijze van crisismanagement verkeerd uit. Percentagegewijs heeft Nederland nooit een grotere kerkscheuring gekend. Dit crisisbeheer liep dus geheel uit de hand.
Geelkerken heeft zijn afzetting niet voorkomen, maar Schilder heeft haar onafwendbaar geacht. In 1926 was Schilder nog naïef geweest, maar later begreep hij hoe de machinerie toen had gewerkt en onvermijdelijk weer ging werken toen hij eenmaal in de synodale beklaagdenbank zat. Het ging in 1944 niet meer om theologie maar om macht, en daarom hield Schilder net als Geelkerken voet bij stuk. Van Geelkerken waarderen we dat, in het geval van Schilder hebben we daar moeite mee.
Uiteraard heeft dit waarderingsverschil te maken met hun verschil in theologische ligging, maar ook met andere zaken. Schilder kon in de slechts acht jaar die hij na zijn afzetting nog leefde, mentaal niet meer loskomen van het vonnis dat over hem was geveld. Zijn positie was ook veel te sterk om de oppositie zo maar op te geven: hij had 10 procent van de gereformeerden aan zijn zijde. Zijn aanhoudende aanklacht tegen zijn afzetting ging de keel uithangen. Geelkerken kreeg meer tijd van leven en sloeg andere wegen in. Bovendien was zijn machtsbasis veel te smal om een vuist te maken.
Het moeilijkste punt inzake de Vrijmaking is momenteel echter niet de sympathie voor of antipathie tegen Schilder, of het al dan niet erkennen van de machinaties van de synode, maar dat is de oorlog. Hoe kon het toch dat de Vrijmaking midden in de oorlog plaats vond? Eigenlijk moet zo’n vraag aan de synodale partij gesteld worden, want het ontstaan van de vrijgemaakte kerken is een ijzeren gevolg van de afzettingen. Geen kerkgenootschap oprichten was daarom geen optie. Bij Schilder lag het stichten van een eigen kerkverband bovendien in het verlengde van zijn dynamische kerkvisie: Wat leeft, scheurt, God slaat met de kerk steeds nieuwe wegen in.
Wat Schilder deed was kortom zo logisch als wat. Dat neemt niet weg dat de massaliteit van de Vrijmaking een raadsel is. Schilder had daar in zijn eentje weinig aandeel aan. Het grootste deel van de tienduizenden die zich in 1944 vrijmaakten deden dat zonder Schilders bemoeienis – er was geen regie en de uitstroom viel dan ook na drie maanden stil. En voor zover de Vrijmaking in de oorlog plaatsvond, was het in de tijd van Dolle Dinsdag en Operatie Market Garden, de tijd van de chaos en anarchie in Nederland, en ook van de Hongerwinter: vrijmakingen in het westen van het land waren toen zeldzaam. De Vrijmaking als beweging is vooral een naoorlogse zaak.
De auteur is directeur van het Historisch Documentatiecentrum voor de Geschiedenis van het Nederlands Protestantisme. Dit artikel is een samenvatting van de lezing die hij gisteren hield tijdens een symposium aan de Vrije Universiteit