Kars Veling: Grondslag belemmert functioneren christelijke organisaties
Een duidelijk omschreven grondslag belemmert het functioneren van christelijke organisaties in de samenleving, betoogt dr. Kars Veling.
Christelijke organisaties verliezen aanhang. De loyaliteit van christenen wordt minder vanzelfsprekend. Daar komt bij dat christelijke organisaties in Nederland gaandeweg hun specifieke positie verliezen.
Nieuwe aanhang zoeken is niet gemakkelijk, tot frustratie van de trouwe leden die hun geloofsgenoten laksheid verwijten. In veel gevallen wordt dan geopperd om de grondslag te verbreden en het toelatingsbeleid te verruimen. Fuseren met een min of meer verwante organisatie is ook een mogelijkheid om de potentiële achterban te vergroten.
Zonder slag of stoot gaat zo’n verandering vaak niet, omdat het dan onvermijdelijk is verschillen te relativeren die in het verleden als onoverkomelijk werden beschouwd. Zo’n verbreding is soms niet minder dan een expliciete verloochening van de principiële motieven van de oprichters, bijvoorbeeld als een organisatie ooit is ontstaan uit onvrede met de koers van de organisatie waarmee nu de samenwerking wordt gezocht. Trouwe leden klagen dan over verwatering van de christelijke identiteit.
Grondslagdiscussies en discussies over toelatingsbeleid kosten veel energie. Ze zijn ook beladen, omdat het gaat over de vraag wie wel en wie niet welkom zijn in een christelijke organisatie, dus in zekere zin wie zich christen mag noemen. Als de verbredingsdiscussie ook nog gaat om het behoud van maatschappelijke positie, om invloed en macht, om handhaving van financiële of juridische rechten, kan het vuur hoog oplaaien.
Naar mijn overtuiging kan het anders. Ik wil natuurlijk niet beweren dat er een simpele remedie is voor verzwakking van christelijke organisaties. Maar de geschetste dynamiek van defensieve reacties wordt onder meer veroorzaakt door een model voor christelijke organisaties waarop veel valt af te dingen. Dit model, dat ik aanduid als het grondslagmodel, maakt het nadenken over activiteiten van christenen in de samenleving lastiger dan nodig is.
Toelatingsbeleid
Kenmerkend voor het grondslagmodel is dat een organisatie wordt gevormd door mensen te verzamelen op een algemeen geformuleerde christelijke grondslag. Het is vaak in artikel 1 van de statuten waarin de Bijbel, al dan niet aangevuld met een verwijzing naar kerkelijke confessies, of een speciaal ontworpen omschrijving van het christelijk geloof, als basis van de organisatie wordt aangeduid. Het is natuurlijk de bedoeling dat deze grondslag de activiteiten van de organisatie normeert. Maar voordat het in de statuten daarover gaat wordt het toelatingsbeleid bepaald: wie kunnen op de omschreven grondslag verenigd worden? Vaak is het pas in artikel 3 van de statuten dat duidelijk wordt waarvoor de organisatie is opgericht. Deze volgorde is zeer betekenisvol.
Mij lijkt het vruchtbaar om dit grondslagmodel van christelijke organisatie te vervangen door een perspectiefmodel. Ik bedoel daarmee een vorm van organisatie van christelijke activiteit die wordt ondernomen vanuit het doel. De deelnemers hebben een ideaal of een ambitie en willen daaraan steun geven of wellicht zelf gaan meewerken. Dat doel is verbonden met waarden of belangen, waardoor de aantrekkingskracht ook te maken heeft met een visie op de wereld, met een perspectief.
Een organisatie volgens het perspectiefmodel omschrijft –om het te zeggen in termen van de statuten– het doel en het onderscheidende perspectief in artikel 1. Het volgende artikel gaat over het ledenbeleid. Dit artikel wordt niet zoals gebruikelijk geformuleerd als ‘toelatingsbeleid’, dat suggereert dat het vooral is bedoeld om niet-geestverwanten buiten te houden. Een perspectieforganisatie wil bondgenoten werven die aan het doel van artikel 1 willen meewerken. Het ledenbeleid staat dus niet los van het specifieke doel, zoals in het grondslagmodel, maar vloeit daaruit voort.
Zo’n wisseling van model maakt zeker geen einde aan de worsteling van christelijke organisaties. De waarde is wel dat er bij verandering van organisaties of het overwegen van nieuwe, meer ruimte ontstaat. De vraag is dan niet steeds wat in algemene zin als formulering van een christelijke grondslag kan gelden. Bepalend is waar het de organisatie om begonnen is.
Kuyper
Waarom is het grondslagmodel voor christelijke organisaties zo populair geworden? Voor het antwoord op die vraag moeten we terug naar de tweede helft van de 19e eeuw. Abraham Kuyper mobiliseerde de gereformeerden om vanuit hun geloof, dat wil zeggen vanuit het calvinistische beginsel, actief te zijn op het brede terrein van de samenleving. Er is immers geen maatschappelijk terrein waarop Christus geen aanspraak maakt, betoogde hij. De strijd op elk terrein moet uiteindelijk worden gestreden op het niveau de beginselen, zoals Groen van Prinsterer overtuigend had laten zien in zijn analyse van de Franse Revolutie.
De overtuigingskracht van het model ligt in de eenduidigheid en in de radicaliteit. Als vanzelfsprekend werd aangenomen dat het calvinistische, het antirevolutionaire beginsel leidt tot een eigen koers in de politiek, in het onderwijs, op sociaal gebied, in de journalistiek enzovoort. Het was de taak van de voorgangers om deze uit te werken.
Kuypers model van christelijke organisatie kreeg op een fantastische manier de wind in de zeilen doordat het navolging kreeg bij andere gezindten. De verzuiling bleek een succesvolle manier om met ideologische verschillen om te gaan. Van de weeromstuit versterkte het succes van de verzuiling de achterliggende gedachte dat christenen vanuit hun geloof eensgezind zijn op alle terreinen van het leven.
Ontzuiling
In de tweede helft van de 20e eeuw kwam het verzuilde systeem in z’n geheel onder druk te staan. De zuilorganisaties werden breder en accepteerden meer interne verschillen. Links en rechts leidde dit tot de oprichting van nieuwe organisaties, soms met de ambitie om een eigen plek in te nemen in de structuren van de verzuiling die in regelgeving en subsidievoorwaarden waren vastgelegd. Maar de teloorgang van de verzuiling gaat door en herhaalt zich ook binnen de nieuwe zuilen.
Je zou kunnen zeggen dat het einde van de verzuiling als maatschappelijke ordening nog niet hoeft te leiden tot het einde van christelijke organisaties volgens het grondslagmodel. Maar we moeten wel rekening houden met twee onontkoombare culturele veranderingen.
Net als alle Nederlanders zijn ook christenen minder dan vroeger geneigd de opvattingen van leiders te volgen. De vanzelfsprekendheid om lid te worden van ‘onze’ organisaties is voorbij. Dat betekent niet dat mensen zich niet willen inzetten. Misschien wel integendeel. Maar ze zullen dat veel meer dan vroeger doen op ad-hocbasis of met een heel specifiek doel. Een christelijke organisatie die aan deze maatschappelijke realiteit voorbijgaat wordt minder relevant. Sterker nog, wat zich aan discussies afspeelt in dergelijke grondslagorganisaties jaagt mensen weg.
Wel stimulerend zijn initiatieven met een aansprekend concreet doel, waarbij een christelijk perspectief extra wervend kan zijn. Christelijke hulpverleningsorganisaties werken in veel gevallen zo. Een mooi recent voorbeeld van zo’n organisatie is de hulpverleningsorganisatie Present, die haar identiteit ontwikkelt vanuit de doelstelling en het perspectief van naastenliefde.
Organisatie van mensen in een netwerksamenleving gebeurt niet meer primair op basis van binding over alle terreinen van het leven. Christelijk perspectief kan leiden tot herkenning van bepaalde gezamenlijke doelen en tot inzet daarvoor. Het is niet vreemd om in die christelijke organisatie met mensen op te trekken met wie ik serieuze verschillen van opvatting heb. Omgekeerd is het ook niet vreemd dat degene naast wie ik in de kerk zit niet meedoet, of elders werkt aan een verwante doelstelling.
Relativisme
Leidt het perspectiefmodel zo niet tot grenzeloos relativisme? Inderdaad vraagt het denken in termen van een perspectiefmodel om het relativeren van het eigen gelijk waar het gaat om de doelstelling van organisaties. Christelijke activiteit zal steeds minder houvast hebben in een vaste gemeenschap van op alle fronten gelijkgezinde christenen.
Uiteraard bezorgt een veranderende sociale en culturele ondergrond christenen een gevoel van onzekerheid. Toch is het, alles goed beschouwd, verstandig om het bevel ”ankers los!” te geven. Om in de beeldspraak van het zeilen te spreken: beter dan schuivende ankers zijn een roer om richting te bepalen en een kiel die voorkomt dat we speelbal van de wind worden. Goddank hangt de christelijke hoop niet af van specifieke maatschappelijke ordeningen.
Het perspectiefmodel maakt bescheiden, maar biedt anderzijds juist een zekere bescherming tegen relativisme. Dat klinkt misschien vreemd. De aantrekkingskracht van het vertrouwde grondslagmodel is toch dat het houvast geeft? Ja, tot op zekere hoogte. Tot het moment dat de discussie over verbreding van de grondslag en over samenwerking met andersdenkenden onontkoombaar wordt. Wie dan vasthoudt aan het grondslagmodel zoekt naar een nieuwe identiteit van de christelijke gemeenschap. De onderlinge verschillen worden groter, maar die doen er dus niet echt toe. Je ziet nogal eens dat christenen die bij verbreding van organisaties vasthouden aan het grondslagmodel niet anders kunnen dan de vroeger scheidende confessionele verschillen irrelevant te verklaren.
Wie christelijke samenwerking benadert volgens het perspectiefmodel, voelt die noodzaak niet per se. Natuurlijk moeten het gezamenlijke doel en perspectief vertrouwen geven in vruchtbare samenwerking, maar dat is toch geen reden om geloofsverschillen onbelangrijk te vinden? In het grondslagmodel is het van tweeën één: de grondslag dwingt tot scheiding der wegen of de verschillen zijn acceptabel en dus vanuit christelijke standpunt lood om oud ijzer. Het perspectiefmodel maakt duidelijk dat er een derde weg is: wel samen optrekken in christelijk perspectief aan een bepaald doel, en tegelijk buiten het gezamenlijke doel ook serieuze verschillen ervaren.
Paradigmawisseling
Het denken over christelijke organisaties is naar mijn overtuiging toe aan wat je kunt noemen een verandering van paradigma. Dit begrip is afkomstig uit de wetenschapsgeschiedenis. Een paradigmaverandering in de natuurwetenschappen verandert de werkelijkheid niet, maar wel de manier waarop daarnaar gekeken wordt. Wetenschappers worstelen voort, met oude en vooral ook veel nieuwe puzzels. De betekenis van een paradigmaverandering is vooral dat oude kwesties op een nieuwe manier worden geformuleerd. Soms blijkt dat oude vraagstellingen hun betekenis verliezen en dat het veel vruchtbaarder is de werkelijkheid vanuit nieuwe probleemstellingen te benaderen. Vervanging van het grondslagmodel voor christelijke organisatie door het perspectiefmodel heeft iets van zo’n paradigmaverandering. Zoals gezegd, het verandert de werkelijkheid niet. De uitdagingen blijven, maar ze kunnen op een andere manier worden gedefinieerd. Dat geeft ruimte.
De parallel met wat in de natuurwetenschap een paradigmaverandering heet, is nog op een ander punt leerzaam. De geschiedenis leert dat aanhangers van oude paradigma’s het niet gauw opgeven en via intelligente ad-hoc-hypothesen alle kritiek lang weten te pareren. Daar moeten we ook maar niet dramatisch over doen. Ook dat hoort bij het perspectiefmodel voor christelijke activiteit. Niemand heeft immers de wijsheid in pacht.
De auteur is directeur van Prodemos en oud-fractievoorzitter van de ChristenUnie. Dit artikel is een weergave van de Groen van Prinstererlezing die hij woensdag hield.