WW-duur van twee jaar ligt op de loer
De herinvoering van de WW-premie voor werknemers is een slecht idee, stelt Chris Baggerman. Het is de opmaat naar een WW-duur van twee jaar.
Het kabinet heeft enkele weken geleden een sociaal akkoord gesloten met de sociale partners over onder andere de hervorming van de Werkloosheidswet en het ontslagrecht. Sommigen raakten in een euforische stemming, anderen spraken er met afschuw over.
Er zijn er die de totstandkoming van het akkoord als een bewijs zien dat het polderoverleg weer leeft en van groot belang is. Er werd zelfs gesteld dat het bereiken van het akkoord belangrijker is dan de inhoud.
Gaat dit akkoord de geschiedenisboekjes in, evenals het Akkoord van Wassenaar (1983) en het Museumpleinakkoord (2004)? De toekomst zal het uitwijzen. Ik weet het niet, maar wat ik wel weet is dat plannen om het arbeidsrecht te wijzigen een veel grotere kans maken om in de politiek de eindstreep te halen als werknemers- en werkgeversorganisaties ermee hebben ingestemd.
Wat de RMU betreft was het dan ook hoog tijd voor een sociaal akkoord. De economische omstandigheden vereisen een stevige en breed gedragen aanpak. Wellicht draagt het akkoord bij aan het herstel van het consumentenvertrouwen en kan de regering aan het regeren gaan.
De WW was vroeger gericht op inkomensbescherming bij werkloosheid. In 2000 kwam de uitvoering van de werknemersverzekeringen in handen van de overheid en is de financiering en uitvoering steeds meer verstatelijkt. Zo is de financiering volledig voor rekening van de werkgevers gekomen door de WW-premie voor werknemers in 2009 op nul te zetten en deze zelfs recentelijk geheel af te schaffen. De financiering maakt steeds meer deel uit van het bedrijven van inkomenspolitiek.
Het afschaffen van de werknemerspremie leidde tot een forse koopkrachtverbetering voor werknemers. Afschaffing van de kinderopvangtoeslag voor werkgevers waar werknemers gebruikmaakten van kinderopvang, en deze ‘versleutelen’ in de WW-premie, leidde ertoe dat alle werkgevers gingen meebetalen aan kinderopvang ongeacht of hun werknemers hiervan gebruikmaakten.
De premiebetaling voor de WW door werkgevers werd voor steeds meer doeleinden benut. Zo wordt ruim 2,5 miljard euro onder meer gebruikt om uitkeringen op grond van de ziektewet en de kosten van kinderopvang te financieren. De WW-premieheffing krijgt steeds meer een openeindekarakter, met het bijkomende risico dat de WW-kassen kampen met grote tekorten.
Afgesproken is om het karakter van de WW als werknemersverzekering per 1 januari 2016 te herstellen op basis van de huidige polisvoorwaarden, dus de duur en de hoogte van de WW-uitkering niet te wijzigen. Er komt een publiek deel en een privaat deel. Het kabinet-Rutte II zal het publiek gefinancierde deel van de WW beperken tot 24 maanden. Via cao-afspraken nemen de sociale partners de verantwoordelijkheid op zich voor het privaat gefinancierde deel van de WW van 14 maanden, waardoor de duur gelijk kan blijven (38 maanden).
Uitgangspunt is dat werkgevers en werknemers in 2020 beide de helft van de premie voor hun rekening nemen, te bereiken op een koopkrachtneutrale wijze. Werknemers beginnen vanaf 1 januari 2016 WW-premie te betalen, waarbij een geleidelijke opbouw plaatsvindt. De premie wordt betaald uit het brutoloon.
Cruciaal is in dit verband de afspraak dat de bijdrage van de werknemers op een koopkrachtneutrale wijze moet plaatsvinden. Er werd zelfs gesuggereerd dat werknemers slechts 10 euro bruto per maand zouden gaan betalen.
Het is de vraag of dit haalbaar is. In 2008 bedroeg bijvoorbeeld de WW-premie 90 euro bruto per maand voor een werknemer met een brutomaandloon van 5000 euro. Verzekeraars zullen niet in de rij staan om het risico op werkloosheid tegen een vaste premie af te dekken. Het is immers een te moeilijk te beprijzen risico. Deskundigen menen dat het niet gaat lukken en dat de maatregel symbolisch is en slechts de opmaat is naar een WW-duur van twee jaar.
Ik vraag me daarom af of herinvoering van de WW-premie voor werknemers de juiste prikkel is om de arbeidsmarktfunctie te versterken. Een aanpassing van de WW is noodzakelijk. Er is een andere oplossing: de duur van de WW, 38 maanden, zou gehandhaafd moeten blijven, waarbij de hoogte van de uitkering na het eerste jaar ieder halfjaar met een bepaald percentage daalt, met als absolute ondergrens 70 procent van het minimumloon.
En laten we de WW-pot ook gaan gebruiken waarvoor deze bedoeld is; dus niet voor het bekostigen van bijvoorbeeld kinderopvang.
De auteur is coördinator arbeidsvoorwaardenbeleid bij de RMU.